De dokterskwekerij

Toen ik geneeskunde ging studeren, was elke student nog welkom. Tegenwoordig mag een universiteit tot 100 procent van zijn studenten geneeskunde selecteren via een zogenaamde decentrale selectie; bijna alle universiteiten in ons land passen deze vorm van selectie toe. Een decentrale selectie kan vergeleken worden met een sollicitatieprocedure inclusief toetsen en/of opdrachten waaruit jouw motivatie en capaciteiten moeten blijken.

Wanneer ik nu voor medicijnen zou kiezen, waren mijn kansen minimaal: in alles was en ben ik nog steeds een “zesjes-mens”. Het liefst had ik het conservatorium gedaan, maar mijn ritmegevoel schoot erbarmelijk tekort. Nederlands stond op een mooie tweede plaats maar daarmee viel geen droog brood te verdienen. Bij gebrek aan beter was het kiezen tussen rechten en geneeskunde. Met een pa als dokter lag een keuze voor medicijnen voor de hand. Een paar keer overwoog ik te stoppen. Zelfs na het behalen van de bul zag ik mijn beroep niet zitten en deserteerde ik naar de filosofie. Mijn (toekomstige) echtgenote floot mij terug en zo begon mijn gehavende loopbaan als huisarts.

Lees ook Carrièretijgers van medisch student Jop Verweij

Ben ik een slechte dokter geworden? Misschien wel! Ook als dokter kan ik geen maat houden. Ik ben niet in de wieg gelegd voor patiëntencontacten van zeven minuten, efficiënte consultvoering, voorgebaande wegen, het uitbesteden van taken, vergaderen en administratief werk. Maar in die twee decennia is het beeld van de ideale huisarts radicaal veranderd. Maar afhankelijk van de tijdsgeest heb ik volgens mij wel redelijk aan de normen voldaan. Feit is ook dat ik mijn werk met een grenzeloze passie deed. Ik heb zelfs weleens beweerd dat mijn beroep een roeping was. Kom daar maar eens mee voor de dag in een sollicitatiebrief.

Benieuwd naar de criteria, waaraan je als dokter-in-spe moet voldoen, legde ik mijn oor te luisteren bij de medische faculteit in Utrecht. Een woordvoerder gaf aan dat de toetsingscriteria hier topgeheim waren. In elk geval speelde ‘lijden’ hierbij geen rol. Voor andere lastige vragen moest ik hogerop en dan weet je het wel: uiteindelijk vind je bij niemand gehoor.

Om welke vragen gaat het?

  1. Zijn dokters die net als ik zomaar aan hun studie konden beginnen daadwerkelijk aantoonbaar slechter dan degenen die wel stevig aan de tand zijn gevoeld over hun motivatie?
  2. Hoe reëel is het beeld van een zeventien- of achttienjarige van het werk als arts?
  3. Uit zowel beeldvormend hersenonderzoek als andere onderzoeken blijkt dat adolescenten nog een belangrijke ontwikkeling doormaken: is het zo vreemd dat velen van hen aan het begin van deze fase nog niet weten welke richting men op wil?
  4. Is een heterogene samenleving zoals die in ons land niet gebaat bij een heterogene beroepsgroep artsen?
  5. Kweken wij geen eenheidsworst wanneer universiteiten hun studenten schiften? De kans hierop wordt nog groter wanneer de overheid de toelatingscriteria gaat bepalen, hetgeen dreigt te gaan gebeuren.

De belangrijkste vraag is eigenlijk geen vraag maar – volgens mij – een feit: hoe een dokter in de praktijk functioneert wordt in zeer hoge mate bepaald door het werkklimaat. Zelfs wanneer je als medisch student aan de hoogste normen van ongeacht welke universiteit voldoet, kun je later als dokter in een desastreus werkklimaat ten gronde worden gericht.

Veel dank aan prof. dr. Janke Cohen-Schotanus, hoogleraar onderzoek van onderwijs in de medische wetenschappen, hoofd van het Centrum voor Innovatie en Onderzoek van Medisch Onderwijs en voorzitter van het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs; naar aanleiding van deze blog had ik een uitvoerig, inspirerend telefoongesprek met haar.

Delen