De magie van de jaren dertig

Waar in de 17de eeuw het bezit van een grachtenpand het statussymbool was voor de geslaagde burger, geldt dat tegenwoordig voor het jarendertighuis. 

Tekst: Joost Kingma

 

 

Beboste zandgronden vormden in het interbellum gewilde locaties voor tuinwijken; van de binnenduinranden tussen Den Haag en Bergen tot de flanken van de Gooische en Utrechtse Heuvelrug en de Veluwezoom. Ook in andere delen van ons land legden particuliere ontwikkelingsmaatschappijen en gemeenten dergelijke groene stadswijken aan. Doelgroep was door de jaren heen altijd de welvarende burgerij uit de hogere middenklasse.

De afgelopen decennia is ‘jaren dertig’ een aanbeveling in makelaarsadvertenties. Ook op hedendaagse vinexlocaties is deze stijl het voorbeeld van allure en kwaliteit, en een garantie voor succes. Kennelijk is er iets bijzonders met deze typen wijken en woningen. Waarin zit die bijzondere, bestendige aantrekkingskracht en hoe kwam die tot stand?

Buitenplaatsen
Locatie, locatie, locatie. Daar gaat het steeds weer om bij een goede woning. Want hoe mooi een huis ook is, op een slechte plek wil niemand wonen. Voormalige landgoederen en buitenplaatsen bieden al sinds de 19de eeuw een zeer aantrekkelijke plek voor villaparken en tuin-wijken. Gedurende de jaren twintig en dertig bereikte deze trend een hoogtepunt. Als voorwaarde gold een goede ontsluiting met trein of tram. Een landschappelijke infrastructuur in de vorm van lanen en bosschages was een pré. Het resulteerde in wijken met brede, lommerrijke straten en rijkgedecoreerde huizen in ruime tuinen: buitenplaatsen voor burgers. Met als opvallend architectonisch kenmerk de geleidelijke overgang van huis naar tuin door middel van erkers, serres, bordessen, luifels en balkons.

De architectuur van het jarendertighuis kenmerkt zich door balans, eigenheid en detaillering. Een balans die de vormenrijkdom van romantische stijlen als de Amsterdamse School en (Nieuwe) Haagse School verbindt met de soberheid en functionaliteit van rationalistische architecten als Berlage en Frank Lloyd Wright; een balans tussen op natuur en landschap georiënteerde plattelandsbouwvormen en de vernieuwende creativiteit en dichtheid die stadsarchitectuur kenmerken.

Afkomstig uit de plattelandscultuur zijn elementen zoals ambachtelijkheid in materiaalgebruik en afwerking, steile zadeldaken, al dan niet rietgekapt, hoge schoorstenen, buitenbetimmering en ramen met roedeverdeling. Kenmerken uit de stedelijke cultuur zijn de rijkdom aan decoraties buiten en binnen: de expressieve baksteenarchitectuur, detaillering in het metselwerk, kubistisch verspringende baksteengevels en ‘originele details’ zoals glas-in-lood ramen, paneeldeuren, een kamer en suite, de gesneden trappaal en plafonddecoraties.

Lees verder (pdf).

10-2013p056-057

 

 

Delen