Een vluchteling

De wijk waar ik woon ligt tussen de tijdelijke noodopvang voor asielzoekers op het terrein van Autotron in Rosmalen en het landgoed Coudewater waar de gemeente ’s Hertogenbosch een asielzoekerscentrum voor 600-800 bewoners wil vestigen. Mijn joggende dochter is al asielzoekers tegengekomen en voelde zich niet veilig. Zij is zeker niet de enige. Daags nadat ik de Bossche wethouder Eric Logister tijdens een drukbezochte ingelaste openbare vergadering van de wijkraad heb gevraagd of het wel volledig zeker is dat de tijdelijke noodopvang – zoals toegezegd – uiterlijk op 1 januari 2016 zal sluiten, klampt één van de aldaar verblijvende vluchtelingen mij aan.

De man – ik schat hem begin twintig – richt zijn blik op mijn handen en observeert aandachtig wat ik doe. “Waarmee bent u bezig” vraagt hij enigszins verbaasd in het Engels. Met een vochtige doek en Glassex maak ik in het schemerduister een metalen informatiebord schoon. “Wat staat er op dat bord,” luidt zijn volgende vraag. Ik leg uit dat ik met een goede kennis twaalf informatieborden over de geschiedenis van mijn wijk – het voormalige kerkdorp Maliskamp – heb gemaakt en dat ik de volgende dag een rondleiding verzorg.

“Ik waardeer echt dat u dit doet,” zegt hij. Het klinkt overrompelend gemeend. Beduusd van zijn compliment vraag ik waar de man vandaan komt en hoe het met hem gaat. Na tien minuten wisselen we elkanders namen en telefoonnummers uit. Drie dagen later nodig ik de jonge vluchteling op de koffie uit. Met dank aan Google Translate overhandig ik hem een kaartje met hierop het door mijn geschreven woordje ‘welkom’ in het Arabisch. Mijn gekrabbel moet ogen als kleuterschrift. Desgevraagd doet hij voor hoe het moet. Oh ja, Arabisch schrijf je van rechts naar links. De schilderijen in onze woonkamer worden aandachtig bestudeerd, iets wat ik van eerder bezoek niet gewend ben.

Zijn naam luidt Nourhan en hij is 23 jaar, één jaar ouder dan mijn dochter. De jongen zou mijn zoon kunnen zijn, hij komt uit Damascus maar oogt zonder baard niet als een Syriër. In schril contrast met mijn winterkleding draagt hij een vaal T-shirt, lichtgrijze zomerbroek en versleten slippers. Mijn voorstel om lastige woorden door Google Translate te laten vertalen vindt Nourhan uitstekend maar dan wel fonetisch met spraakherkenning – dat gaat immers veel sneller – en niet met ouderwets getyp. Tot zijn teleurstelling lukt dat echter helaas niet op mijn antieke iPad. Terwijl zijn thee aardedonker kleurt vertelt Nourhan met grote ogen die nauwelijks knipperen zijn verhaal.

Vader is architect en moeder gynaecoloog, hij heeft nog een broer die in België asiel heeft aangevraagd en twee zussen, die in Syrië zijn gebleven. De familie heeft Christelijke en Joodse wortels, zelf heeft hij net als één van zijn grootvaders geen geloof. De band met vader is slecht omdat Nourhan met een vriendin samenwoont. De jongen bekostigt zijn studie aan de kunstacademie met een bijbaan die hem dagelijks negen uur werk kost. Dat lukt omdat vijf uur slaap volstaan. Om het leven te vieren laat Nourhan zich af en toe vollopen met alcohol en daartoe rekent hij geen slap aftreksel als bier. Door een stevig ongeval dat wordt beschreven als een mislukte acrobatische toer belandt de knul in het ziekenhuis. Hij toont enkele lelijke littekens. Gepassioneerd spreekt Nourhan over Rachmaninov en Skrabin maar zijn liefde gaat ook naar Bob Marley en Justin Timberlake.

Een bom op de plek waar hij werkt maakt abrupt een einde aan zijn bijbaan. Zijn leven is een doorn in het oog van buren die moslim zijn. De dreiging wordt steeds groter. Op zijn facebook-pagina figureert driemaal de Syrische vlag die successievelijk zijn sterren verliest. Nourhan besluit om samen met zijn vriendin te vluchten maar zij moet vanwege een spieraandoening afhaken. Moeder betaalt de 1300 euro voor de barre tocht naar Europa. Onderweg moet hij vanwege de beperkte ruimte in het schip een deel van zijn bagage achterlaten. Het is een angstig avontuur, voor anderen nog meer dan voor Nourhan die uitstekend kan zwemmen en zich bij schipbreuk denkt te kunnen redden. Nederland is geen bewuste keuze, zijn reis wordt vooral bepaald door eindbestemmingen van bussen. Hij kan zich niet precies herinneren door welke landen de tocht ging.

Ergens moet het leven zich schuil houden, misschien wel in Nourhan. Ik luister ademloos naar zijn relaas, er rollen geen tranen, niets verraadt zelfmedelijden maar de emoties liggen pal onder de huid, af en toe valt een ongemakkelijke stilte. Een tweede kop thee is welkom, de helft van een krentenbol blijft liggen. Vermoedelijk merkt Nourhan dat hij mij raakt met zijn sombere verhaal. Om mij op te beuren krijg ik foto’s te zien van zijn mooie – ongesluierde – vriendin, van een vrolijke braspartij met een vriend en van een marihuanaplant. Het leven in de noodopvang, waar velen vervallen in een dodelijk patroon van slapen, eten en vervelen, valt hem zwaar maar Nourhan klaagt niet. Omdat God niet in hem huist wordt hij door medebewoners geïntimideerd.

Nourhan pakt een door wind en water aangetast aantekenboek en toont mij tekeningen die hij heeft gemaakt. Het zijn voornamelijk schetsen van handen, voeten en gezichten die zijn liefde voor de menselijke anatomie verraden. Zijn grote voorbeeld is Leonardo da Vinci. Niets is meer frustrerend voor een kunstenaar dan wanneer het hem aan materiaal ontbreekt. Ik laat hem kiezen uit mijn uitvoerige voorraad. Nourhan is bescheiden, té bescheiden: hij beperkt zich tot twee gebruikte potloden, een stuk gum, wat pastels en viltstiften, en een klein tekenblok met twintig vel. Ik vertel Nourhan over ons land, misschien kan ik hem nog en het een ander bijbrengen. Maar zeker is dat ik nog veel meer van hem kan leren.

 

Delen