Geloof, hoop en liefde

Geloof
Ondanks het feit dat de heer Bernts hemel en aarde kon vervloeken omdat zijn huwelijk kinderloos was gebleven, speelde zijn leven zich af tegen een dieppaars decor waarin geloof en bijgeloof naadloos in elkaar overliepen. Als ingenieur met een onbehoorlijk hoog IQ stond hij aan de basis van een hoop technologie, waarvan dagelijks miljoenen mensen profiteren. Maar zijn hart lag bij kunst uit de Middeleeuwen, nog sterker: volgens deze elitaire maar eveneens beminnelijke man had de mensheid sinds de Middeleeuwen niets moois meer geschapen. Zijn huis was dan ook een mini-museum voor Middeleeuwse kunst, aan de voet van de trap figureerde een smartelijke Jezus met naar het schijnt stijlkenmerken van de Meester van Coudewater.

Een herseninfarct leidde tot een verlamming van de linker lichaamshelft van meneer Bernts en ook tot een wanhopige echtgenote die niet meer alleen in het kunstpaleisje durfde te overnachten. Als prille student trok ik daarom tijdelijk bij haar in. Alsof het gisteren plaats vond herinner ik mij nog het kennismakingsbezoek. “Het komt nooit meer goed met mijn man,” jammerde de vrouw en zij toonde mij met tranen in haar ogen het beeld in de gang. Het ambulancepersoneel was nogal onzorgvuldig te werk gegaan: bij het vervoer van de patiënt was de linker arm van Jezus eraf gestoten. Het is inderdaad nooit meer goed gekomen met de heer Bernts.

Hoop
Op de zolderverdieping van het majestueuze pand van mijn grootouders huisde Anna met haar poezen. Het leven op dit warme ondermaanse plekje was voor mij ondenkbaar zonder de goedlachse, ietwat gezette Anna die mij van peuter tot puber zag opgroeien zonder zelf ook maar één jaar ouder te worden. Haar weelderige haardos met zilvergrijze krullen en een lichte waggelgang staan mij een halve eeuw later nog bij en wanneer ik niet beter wist zou Anna nog steeds op hetzelfde adres wonen. Maar opa en oma stierven zoals mensen die teveel van elkaar houden vlak na elkaar. Anna moest met haar parkiet maar zonder poesen verhuizen naar twee kamers op de eerste verdieping schuin aan de andere kant van de straat maar in haar beleving werd zij verbannen naar een ver en ongelukkig oord. Het was wachten op verder onheil. Dat diende zich aan toen ik toevallig bij haar op bezoek was en de huisarts zich onverwachts meldde. Anna had kanker, de kanker was uitgezaaid en er kon niets meer worden gedaan. Alle ruiten van de hoop werden in luttele momenten ingeslagen, ik heb Anna nooit horen huilen maar toen wel en heel lang. Anna stierf tweemaal: de eerste keer toen haar plots alle hoop werd ontnomen en de tweede keer als een verbitterde vrouw in het verpleegtehuis.

Liefde
Vader was kinderarts, een rots in de branding van mijn leven, een man van weinig woorden maar voor mij nog altijd hét voorbeeld van een intens goed mens en een voortreffelijke dokter. Hij geldt als één van de pioniers van de kinderoncologie in Nederland, al zou hij het bij leven niet prettig hebben gevonden dat ik dit schreef en dat ik het überhaupt over hem had. Daarvoor was vader te bescheiden maar wie verbiedt mij te schrijven over zijn liefde voor het opgroeiende kind dat door leukemie wordt getroffen met een in die tijd vaak infauste prognose? Ook over de liefde voor het zieke kind sprak vader zelden, hij droeg deze liefde liever uit in zijn plichtsbesef, betrokkenheid en compassie.

Geloof, hoop en liefde waren geen thema’s waarover tijdens mijn studie en co-schappen werd gesproken en ik zou voor gek worden verklaard wanneer ik het hierover zou hebben op bijeenkomsten van de waarneemgroep. Het lijkt weleens dat geneeskunde plaats vindt in een parallelle wereld waartoe datgene wat tot het kern van het menszijn behoort geen toegang krijgt. Vader heeft mij geleerd dat geloof, hoop en liefde niet zonder elkaar kunnen en dat dit drietal wel degelijk een plaats verdient en zelfs dient te krijgen in de gezondheidszorg.

Delen