Jheronimus

Schilderij nummer 9 in de mooie catalogus van de nieuwe Jheronimus Bosch-tentoonstelling in Den Bosch, is een klein houten paneel dat bekendstaat als de Keisnijding. Een corpulente, uitgezakte, niet al te bijdehand uit zijn ogen kijkende man ondergaat een chirurgische ingreep waarbij iets uit zijn schedel wordt verwijderd. “De heelmeester”, zegt een verklarende tekst, “voert een operatie uit waarvan iedereen weet dat het een schertsvertoning is. De omgekeerde trechter op zijn hoofd bestempelt hem als een dwaas, en de drinkkan aan zijn gordel wekt ook al weinig vertrouwen.” Ook de houding, oogopslag en attributen van twee toeschouwers, waaronder een man “met in zijn linkerhand een kan voor wijn of bier”, geven aan dat hier iets niet in de haak is.

Jheronimus Bosch - Keisnijding

Jheronimus Bosch – Keisnijding

Ook de voorstelling zelf bevat een tekst: “Meester snijt die keye ras/Myne name Is lubbert das.” Een verzoek dus aan die behandelend kwakzalver/oplichter: haal die steen uit mijn hoofd. Gedaan door een patiënt die Lubbert Das heet, wat toen een bekende schimpnaam was voor een makkelijk te bedriegen iemand. En waarbij die steen niet zomaar een steen is, maar – naar een bekende laatmiddeleeuwse beeldspraak – een steen der dwaasheid en zwakzinnigheid.

Jheronimus Bosch was de eerste ‘grote’ schilder die dit motief in een paneel verwerkte. Velen volgden hem hierin na, ook met regelrechte kopieën. En ook die Keisnijding uit de catalogus wordt beschouwd als gemaakt door ‘werkplaats of navolger Jheronimus Bosch’. Waarschijnlijk naar een origineel van de meester zelf, dat verloren is gegaan.

Jheronimus Bosch – Visioenen van een genie, in Het Noordbrabants Museum in Den Bosch, opent morgen voor het publiek en is te zien tot en met 8 april. Aanleiding is Bosch’ 500ste sterfjaar, waarin een langgekoesterde ambitie werkelijkheid wordt om voor één keer het overgrote deel van zijn bewaarde oeuvre naar zijn geboortestad te laten terugkeren. Zelf mocht ik gisteren al de persopening bijwonen, en ondanks het ontbreken van Bosch’ twee meest iconische schilderijen, de Tuin der Lusten uit het Prado in Madrid en Het Laatste Oordeel uit de Akademie der bildende Künste in Wenen, is het een schitterende expositie geworden. Met ook bijzondere topwerken die wél aanwezig zijn, zoals de Hooiwagentriptiek (ook uit het Prado) en Ecce Homo uit het Städel Museum in Frankfurt. In totaal 17 van de wereldwijd 24 nog bestaande panelen die als ‘eigenhandig’ van Jheronimus Bosch gelden – en dat is écht bijzonder.

Was 2015 het jaar van Rembrandt van Rijn (in het Rijksmuseum) en Henri Matisse (in het Stedelijk Museum in Amsterdam), 2016 wordt dus dat van Jheronimus Bosch. (Beter bekend natuurlijk als Jeroen, maar de expositiemakers kiezen voor de meer oorspronkelijke variant van zijn voornaam.) Bij zowel Rembrandt als Matisse kon ik vorig jaar voor deze blog flink wat elementen uit de expositie (en uit het levensverhaal van beide kunstenaars) pikken die specifiek te maken hadden met de medische wereld van hun tijd. Bij Jheronimus Bosch is dit lastiger.

Niet alleen in de tijd van Matisse (1869-1954) maar ook al in die van Rembrandt (1606-1669) was de medische stand al een stuk verder ontwikkeld dan tijdens het leven van Bosch. Beide schilders hadden ook direct, ook bij Rembrandt al goed gedocumenteerd, direct en regelmatig te maken met artsen: als buren en vrienden in hun eigen sociale omgeving; maar ook als opdrachtgevers. Bij Matisse kwam hier ook nog een lange en complexe ziektegeschiedenis bij.

In de tijd van Jheronimus Bosch speelden artsen nog een veel minder prominente rol, ook in het leven van de betere burgerstanden in de grote stad. En in het geval van Bosch zelf komt hier nog iets bij: over diens eigen persoonlijk leven zijn bijna geen details bekend. We weten dat hij geboren is in ’s-Hertogenbosch, in of kort na 1450; en dat hij begin augustus 1516 overleed, ook in Den Bosch. Dat hij eigenlijk Jheronimus van Aken heette, en uit een echte (maar niet prominente of welstandige) schildersfamilie kwam. Dat hij trouwde met Aleid van de Meervenne, dochter uit een redelijk welgesteld koopmansgezin, een huwelijk dat kinderloos bleef. Dat hij in 1488 werd ingezworen als lid van de plaatselijke Lieve Vrouwe Broederschap; bewijs dat hij sociaal had weten te klimmen naar de hogere kringen van de stad, niet alleen door zijn huwelijk maar ook door zijn snel gegroeide roem als buitengewoon schilder. En dat hij hooggeplaatste opdrachtgevers had, onder wie Filips de Schone van Bourgondië.

Dit is het wel zo’n beetje, en ook over bijvoorbeeld Bosch’ eigen contacten en ervaringen en met de medische wereld is dus verder helemaal niks bekend. Zijn eigen dood vond plaats, melden kronieken van de stad ’s-Hertogenbosch uit 1516 en 1517, in een periode van ‘een gevaarlijke ziekte, waar menigeen aan stierf alsof het de pest was’.

Of Jheronimus überhaupt wel met de dokters uit zijn tijd te maken wilde hebben, mag worden betwijfeld. Het medische beroep stond toen nog vooral bekend als een vorm van lucratieve oplichterij; en ook in zijn eigen werk is ‘de kwakzalver’ een terugkerend motief.

En bovendien: waren artsen überhaupt eigenlijk wel nodig? De satirische boodschap van de Keisnijding luidt namelijk óók, menen sommige (kunst)historici, dat zwakte van geest helemaal niet te genezen vált. Wat op zijn beurt weer te maken heeft met de heersende moraal van de laatmiddeleeuwse burgerij die – veel meer dan in de echte middeleeuwen – een vijandige houding had tegenover alles wat afwijkend en marginaal was. Dwazen, paupers, landlopers, maar ook lammen, kreupelen en blinden, golden vóór alles als een sociale bedreiging, en als belichaming van het kwade en het duivelse.

Wat dit betreft was Jheronimus Bosch, in elk geval volgens één serieuze interpretatie, geen bohémien of vrijgevochten kunstenaar. Maar droeg hij vol overtuiging het strenge religieuze gedachtengoed uit van de gevestigde orde van zijn dagen. Vandaar ook dat de helse taferelen waarmee hij vooral bekend is geworden, bevolkt worden door zondaars aan wie je kunt zíen dat ze niet deugen. Zoals armen en zwervers. Maar ook: mensen die, volgens het respectvolle vocabulaire van nu, te maken hebben met een fysieke beperking.

Respect voor mensen die het slecht getroffen hadden, zowel fysiek als geestelijk, was in die slechte oude tijd van Bosch nog geen onderdeel van de beschaving. Ook ‘compassie’ viel nog ver te zoeken. Wie lichamelijk of geestelijk iets mankeerde, had dit aan zichzelf te wijten, en betaalde de prijs voor goddeloze losbandigheid. Moest boeten voor in de eerste plaats seksuele overtredingen, volgens een moraal die wij nu niet meer in die vorm herkennen. Maar ook, als we dan tóch willen zoeken naar ook voor onze tijd relevante levenslessen, voor gulzigheid en inhaligheid. Want die herkennen wij anno 2016 natuurlijk wél, ook in de schilderijen van Jheronimus Bosch: mensen met toch echt een foute BMI, zoals in Gulzigheid en lust; en het centrale personage in De Dood en de vrek.

Allemaal nu te zien in Den Bosch. Behalve dan die Keisnijding uit het Prado: wel in de catalogus, maar niet in de expositie, om redenen die niet zijn toegelicht. Maar dat is verder een detail dat niemand mag weerhouden van een tocht naar Het Noordbrabants Museum.

Delen