‘Laat mij toch gewoon dokter zijn’

Met zijn 93 jaar was Nico van Hasselt de oudste nog praktiserende huisarts van Nederland. Zes dagen per week aan het werk in zijn Amsterdamse praktijk, hield hij er zo zijn eigen werkwijze op na. Wars van in zijn ogen opgelegde ondeugdelijke nieuwe regels en de macht van zorgverzekeraars en Inspectie. In het voorjaar van 2014 interviewde hoofdredacteur Marjan Enzlin hem voor Arts en Auto.

Tekst: Marjan Enzlin | Beeld: Peter Strelitski

“Ik ben 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar en beschikbaar. Ook op zaterdag heb ik spreekuur. Net als vroeger. Ik heb een assistente in de praktijk en buiten praktijkuren neemt mijn vrouw de telefoon op en soms ikzelf. Ik bezoek zelf mijn patiënten. Ook ’s nachts en in het weekend. Dokters horen mijns inziens altijd bereikbaar te zijn. Ik heb niets met de ontwikkeling dat huisartsen steeds vaker parttime werken. Ik noem zulke huisartsen eerstelijns gezondheidwerkers, in mijn ogen zijn het geen echte huisartsen. Niet zoals wij dat vroeger waren en zoals het beroep eigenlijk bedoeld is volgens mij.

Ze vinden me lastig, ja. De zorgverzekeraars vinden me lastig, de Inspectie vindt me lastig, de beroepsvereniging vindt me lastig, zelfs VvAA vindt me lastig. Tenminste, dat denk ik, want ze wilden me eigenlijk niet helpen toen ik 22 jaar geleden min of meer met pensioen werd gestuurd en ik daarna een jarenlange juridische strijd moest leveren om aan het werk te mogen blijven. Een strijd die ik keer op keer gewonnen heb. Maar de Inspectie is een slecht verliezer en dus komen ze me twee keer per jaar lastigvallen. Zeuren ze over een pleister die over de datum is of een instrumentariumkast met een glazen deur waar eigenlijk een gordijntje voor moet hangen. Achtendertig dossiermappen heb ik thuis. Vol met brieven over mijn strijd. Allemaal gezeur over futiliteiten. Dat mijn patiënten me helemaal niet lastig vinden en heel graag bij me blijven komen, daar hoor je ze niet over.

‘Bij mij staat de patiënt écht centraal’

Bij mij staat de patiënt centraal en dan bedoel ik dus écht centraal. Ik heb de oorlog zeer bewust meegemaakt en ik heb meer en meer het gevoel dat we hier in de gezondheidszorg Duitse toestanden krijgen. Neem nou zo’n epd. Daar staat straks alles over iedereen in. Omdat het zogenaamd goed is voor de kwaliteit van zorg en handig in spoedgevallen. Ik zeg u; daar gaat het helemaal niet om. Men wil gewoon meekijken. Geleidelijk aan komen we zo allemaal in de macht van zorgverzekeraars. Zo’n epd blijft levenslang bestaan en er staat informatie in die niemand wat aangaat. Wellicht is het niet zo bedoeld, maar het risico is levensgroot dat in de toekomst bijvoorbeeld een potentiële werkgever leest dat u ooit een geslachtsziekte heeft opgelopen, een depressie heeft doorgemaakt of dat u vaker dan gemiddeld uw huisarts heeft bezocht. Zelfs van misdadigers vervalt op een gegeven moment het strafblad.

Ik doe dus niet mee aan het epd. Ik werk met een ouderwetse kaart en schrijf daar alleen op wat nodig is. Omdat het moet, zet mijn assistente alles daarna in een computer, maar die gegevens blijven dus bij mij en ik beslis samen met mijn patiënt of het nodig is dat anderen ze inzien. Bijvoorbeeld voor een verwijzing.

De macht van de zorgverzekeraars die de autonomie van artsen verregaand aantast, zit me ontzettend dwars. Het is leuk dat we geld krijgen voor ons werk, maar ík schrijf voor wat het beste is voor de patiënt. Niet wat de verzekeraar wil dat ik voorschrijf. Vroeger hadden we het nooit over geld. Een dokter was een dokter en die behandelde zijn patiënt op de best mogelijke manier. Altijd. Op grond van zijn of haar kennis, kunde en ervaring. Niet op grond van dat wat goed was voor de portemonnee. En die kennis, kunde en ervaring is bij mij altijd op orde geweest. Ook nu nog haal ik altijd de vereiste accreditatiepunten. Al 90 jaar en nog steeds up to date op mijn vakgebied. Daarop hebben ze me nooit kunnen pakken. Wel op pleisters die over de datum zijn, want u begrijpt dat dehoudbaarheidsdatum van een pleister uiterst belangrijk is voor de Inspectie.

‘Ik schrijf voor wat het beste is voor de patiënt, niet wat de verzekeraar wil’

Bij de Inspectie houden 550 inspecteurs zichzelf bezig met dergelijke onzin, terwijl ze in gevallen waar werkelijk iets mis is, veel te lang wachten voor ze ingrijpen. Bemoeizucht noem ik het. Verregaande bemoeizucht. Bij mij in de praktijk is het een soort spel geworden. Elk half jaar krijg ik de inspecteur op bezoek en natuurlijk vindt hij elk half jaar wel iets. Dan maakt hij een opmerking over mijn sterilisatieapparaat of zo en dan zeg ik uiterst keurig, maar onderkoeld: ‘Het valt me op dat u mijn instrumenten aanraakt zonder uw handen te wassen’. En dat zet ik dan ook in zijn schriftelijke reactie op zijn rapport, maar u begrijpt dat zo’n opmerking van mij niet meegenomen wordt in het eindrapport. Natuurlijk niet. Tweeëntwintig jaar proberen ze me al weg te krijgen met hun bemoeizucht en het enige wat ik al die tijd wilde, was dokter zijn. Steeds heb ik gezegd: ‘Laat me toch gewoon dokter zijn!’ Gelukkig heeft de rechter me altijd in het gelijk gesteld. Omdat ik gewoon een goede dokter ben.

Nu ik 90 ben geworden, is het zo langzaamaan tijd om te stoppen. Mijn vrouw – die verpleegkundige is – en ik zijn op zoek naar een opvolger. Maar die is niet te vinden voor de eenmanspraktijk die ik run. Die voldoet niet aan de eisen van deze tijd. Ik ben van een uitstervend soort, vrees ik. Eeuwig zonde voor de kwaliteit van zorg.”

 

Delen