Laatste adem

Auteur Franca Treur (1979) debuteerde in 2009 met Dorsvloer vol Confetti. Hiervan zijn inmiddels 150.000 exemplaren verkocht. De film op basis van het boek is gemaakt en komt dit najaar in de ioscoop. In Januari 2014 verscheen haar tweede roman De woongroep.

 

 

Ze hadden nog nooit zo’n euforische rugpatiënt gezien! Lopen kon ik niet, zitten ging niet, maar zodra ze me op een bed hadden gelegd, lag ik te glimmen als een hond met zeven lullen. Een hernia was het, en mijn been deed gek. De pijn was de ergste pijn die ik ooit had gevoeld.

“We zoeken naar iets wat aanslaat”, zei de neuroloog. “We gaan een mooie cocktail voor je brouwen.” Ik kreeg iets wat als een elektrisch treintje door mijn aderen gleed, ik kon het helemaal volgen. Ik vond alles best.

Toen ik uit de scan kwam, had ik een sms van mijn uitgever. Je boek is er. Kom je ’t halen? Hij had me niet blijer kunnen maken.
Kan niet, lig in ’t OLVG.
Toen hoorde ik niks meer, maar dat was prima. Ik had een boek geschreven, en het was gedrukt. Het was echt!

Ineens kwam er weer een sms binnen. Ik kom het nu brengen.
Het is geen bezoekuur, sms’te ik terug, maar het is de 6de verdieping, eind v. gang.
Vijf minuten later stond hij aan mijn bed. Met mijn boek. Dorsvloer vol Confetti. Wat lag het lekker in de hand! En wat was de kaft mooi blauw van kleur.

“Kunnen ze niet wat aan die stervende man doen?”, vroeg hij na een tijdje. Hij wees naar de enige andere patiënt in de kamer. Alles bij de man pruttelde, boerde en trompetterde op de trage, hulpeloze manier van iemand die alles aan het verliezen is. Elke reutel klonk als de allerlaatste. Moet daar niet iemand bij aanwezig zijn, had ik me al afgevraagd, bij zo’n laatste adem? En met ‘iemand’ bedoelde ik iemand anders dan mijzelf.

Een kermend schreeuwtje. Geschrokken keken we elkaar aan. “Zal ik de verpleging voor u bellen?”, riep ik naar het bed. Geen antwoord. Ik zakte terug in de kussens. “Ik heb er niet zo’n last van. Straks zet ik muziek op.”

Teleurgesteld keek ik hoe de familie vertrok

Maar ’s nachts kon ik niet slapen en de nachtverpleegkundige kreeg medelijden met me. Ze ging kijken of er nog een kamertje vrij was. Tien minuten later lag ik in een sterfkamertje. Het was er ijskoud. Misschien, dacht ik, was dit eigenlijk het kamertje voor ná het sterven. De deken was veel te dun. De kamer werd kennelijk ook nog als opslag of als privébelplek gebruikt, want steeds ging achter mijn hoofd de deur open en klonk het: “Hé, er ligt hier iemand.”

De volgende ochtend moest ik weer terug. Nu was het mijn kamergenoot die bezoek kreeg. Zijn echtgenote kwam langs, een vrouw met een hoofddoek. Ze bracht een stuk of wat familieleden mee, en ineens bleek de man uitstekend te kunnen praten. Serieus, hele verhalen. In het Turks.

Toen kwamen er twee verpleegkundigen. Een vriendelijke en een kleine kordate. De kordate zette haar handen in haar zij. “Uw man moet naar huis”, schreeuwde ze naar de vrouw. “Zijn toestand is stabiel.” Ze overschreeuwde de taalbarrière. “Naar huis!” Ik veerde op. Wat een goed nieuws! De vrouw vertaalde de boodschap voor haar man. Ze praatten lang, op hoge toon. “Niet mogelijk”, zei de vrouw zacht. “Niet mogelijk.”

Teleurgesteld keek ik toe hoe de familie vertrok. Het bed braakte een afscheidsboer. De vrouw keek schichtig naar mij. Gegeneerd wendde ik mijn blik af. Mijn oog viel op iets blauws op mijn deken. En weg was de teleurstelling, alsof er op een knopje was gedrukt!

Delen