Aanrader

spiegel / Wanda Reisel

Beeld Lovis van Poeteren

Wanda Reisel (1955) heeft romans en theaterstukken geschreven. Haar roman Witte liefde kreeg de Anna Bijns Prijs 2007. Baby Storm (1998) en Een man een man (2001) werden genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. In 2019 verscheen haar laatste roman Adam.

“Amsterdammers nemen altijd een roesje, mevrouw”, zei de anesthesiste. Er moest via een flexibele slang in mijn slokdarm gekeken worden omdat ik irritatie aan de poort had. Het scherpe drankje na de maaltijd liet ik al tijden aan me voorbijgaan. En geliefd eten met Madame Jeanette-sambal lag ver achter me (deze superscherpe peper is vernoemd naar een madame Jeanette die bordeelhoudster was in Paramaribo).

Ik zat midden in een spannende periode aan een nieuwe roman te schrijven en wilde geen dag missen van mijn concentratie. Dus nee, wel Amsterdammer, maar geen roesje. Ik had op internet gelezen dat een gastroscopie maar een minuut of vijf duurde. Ik vond mezelf best stoer. In mijn leven had ik wel vaker een slang of een ander buigzaam ding in mijn lichaam ingebracht gekregen. In mijn studietijd had ik de film Deep Throat gezien in een volkomen legaal filmhuis. Dus kom op! Een rubber slangetje in m’n keel? Eitje!

“Straks gewoon rustig door uw neus blijven ademen, mevrouw”, zei de anesthesiste. 

Ze stonden met een mens of vier om me heen en begroetten elkaar met ‘Hoe was je weekend? Jij ging toch zeilen? Nog iets voor elkaar gekregen?’ Een gespeeld luchtig onderonsje met mij als angstig offerdier op de slachtbank. Ik zei tegen een van de vier die aan mijn hoofdeinde stond: “Mag ik je hand vasthouden?” Ze moest er een beetje om lachen.

Iemands hand vasthouden als er iets engs gebeurt, is een simpel gebaar dat me altijd gered heeft. In een donkere hotelkamer op vakantie sliep ik bij mijn oudere zus in het bed en dan hield ik haar hand vast als we gingen slapen. Kennelijk boezemde de vreemde omgeving me weinig vertrouwen in en was ik bang dat de familie de volgende ochtend zonder mij zou vertrekken. 

‘Mag ik je hand vasthouden?’

Toen de smalltalk rondom mij in die met tl kil verlichte slagersruimte over een onverwachte storm tijdens het zeiltochtje ging – de klapgijp, de giek die bijna iemands hoofd ramde, de hellende boot waardoor de aanwezige flessen whisky eruit gerold waren, het godvergeten donkere water in – leek het bijkans of ik zelf in het vooronder lag. 

De rubberslang roerde intussen in het duister van mijn maag, op zoek naar een vuurrode ontsteking of iets ergers. Het gaf een onbestemde sensatie, zoals wanneer je tijdens het snorkelen eventjes tegen een rots stoot. Dat trage doffe. Naarmate de slang dieper afdaalde, zei de assistente om de dertig seconden met een bemoedigend kneepje “Nog heel even, mevrouw Reisel. U doet het heel goed, hoor. Het is zo gepiept.” Die vijf, zes of zeven minuten leken een uur te duren.

Soepeltjes schakelden ze onder mijn geconcentreerde neusademhaling over op een toekomstige vakantiebestemming, over alle geneugten daar en welke factor zonnecrème je moest hebben en waar je die het beste kon kopen, Etos of het Kruidvat. Intussen kneep ik dankbaar, en ik geloof heel hard, in de hand van die lieve engel. 

Het helpt echt. Hou elkaar vast. Ik kan het iedereen aanraden.

Delen