ADHD: ‘slik- & stikbeleid’?

In Nederland is het aantal volwassenen dat ADHD-medicatie kreeg in de periode van 2004-2014 meer dan vervijfvoudigd. Het aantal nieuwe gebruikers van deze medicatie is in dezelfde periode verdrievoudigd maar lijkt zich sinds 2012 te stabiliseren. In 2014 is 40 procent van de nieuwe behandelingen geïnitieerd door huisartsen, hetgeen een lichte stijging is vergeleken met 2004; in de periode van 1998-2003 was echter ruim de helft van de patiënten die methylfenidaat (bekend onder o.a. de merknamen Ritalin en Concerta) gebruikten niet naar de specialist verwezen in het jaar voor en na het begin van de medicatie.

De schoen wringt vooral omdat de beschikbare medicatie voor de behandeling van ADHD louter is geregistreerd voor gebruik door kinderen en adolescenten; op volwassen leeftijd is met name de veiligheid van de medicatie een punt van grote zorg. Bij het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) bestaat ook nog geen richtlijn voor de behandeling van ADHD bij volwassenen.

De bovenstaande cijfers komen uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van 18 november jl., dat begint met een redactioneel, waarin prof. dr. Yvo Smulders schrijft dat de psychiatrie over dit onderwerp ‘gewoon heldere standpunten’ moet hebben en dat hierbij haast is geboden. Psychiater en wetenschapsfilosofe dr. Andrea Ruissen legt twaalf pagina’s verder in haar artikel De impasse die ADHD heet uit, waarom dit om uiteenlopende redenen geen eenvoudige opgave zal zijn. Daarentegen wekt psychiater Sandra Kooij in hetzelfde tijdschrift juist de indruk dat het wel moet lukken: ADHD wordt door haar beschouwd als een goed behandelbare, neurobiologische ontwikkelingsstoornis die bij 3,4-5 procent van de kinderen en volwassenen (en bij 3 procent van de Nederlandse bevolking boven de 60 jaar) voorkomt.

Wat ik als huisarts heel onbevredigend vond is dat ‘de diagnose’ niet zelden door de juf op school werd gesteld

Er zit een groot spanningsveld tussen wat ik maar gemakshalve ‘theorie en praktijk’ noem. Ruissen schrijft: “Steeds komt de fundamentele vraag terug, namelijk wat is ADHD eigenlijk?” Zij vindt de neurobiologische opvatting van Kooij eenzijdig en mist een adequate onderbouwing. Haar conclusie luidt: “Wij weten niet precies hoe de problematiek van kinderen en volwassenen met ADHD het beste te duiden is. Juist bij twijfel is – zoals van oudsher in de geneeskunde – terughoudend een deugd.”

Dat zijn mooie woorden maar niet alleen gaan veel kinderen en volwassenen fors gebukt onder klachten die aan ADHD worden toegeschreven maar de druk om een diagnose te stellen en met een behandeling te starten kan erg groot zijn. Wat ik als huisarts heel onbevredigend vond is dat ‘de diagnose’ niet zelden door de juf op school werd gesteld en dat aan de aandrang van ouders om een recept uit te schrijven nauwelijks viel te ontkomen. Om niet toe te geven aan een ‘slik- & stikbeleid’ dwong ik een verwijzing naar een specialist af.

Eerder dit jaar werd arts en voormalig hoofdredacteur Dick Bijl van het Geneesmiddelenbulletin (Gebu) door het Centraal Tuchtcollege vrijgesproken van een klacht door een psychiater over uitlatingen in zijn blad en op de televisie over de veiligheid en effectiviteit van de medicamenteuze behandeling van volwassenen met ADHD; hij zou het vertrouwen in de medische stand in het algemeen en psychiaters in het bijzonder schaden. Kort hierna legde Bijl zijn functie als hoofdredacteur neer.

Smulders schenkt hieraan in zijn redactioneel geen aandacht maar wanneer hij in het psychiatrienetwerk naar auteurs over ADHD bij volwassenen zoekt, ervaart hij dat dit een belangrijk maar ‘uiterst “gevoelig” dossier’ is. Het pleit bepaald niet voor de geneeskunde die zich zo graag profileert als wetenschappelijk discipline dat ‘hete hangijzers’ zoals dit onderwerp blijkbaar niet zonder hoogoplopende emoties en conflicten besproken kunnen worden.

Delen