Afschaffing VAR zet zorg onder druk

Op 2 februari a.s. stemt de Eerste Kamer over het afschaffen van de Verklaring Arbeidsrelaties (VAR). Er lijkt zich een meerderheid af te tekenen voor het Wetsvoorstel deregulering arbeidsrelaties (Wet dba). De risico’s van deze afschaffing zijn inmiddels genoegzaam bekend. Wat laten we nu eigenlijk achter met het afscheid van de VAR en wat betekent dit specifiek voor de zorg? Want de onzekerheid maakt menig praktijkhouder huiverig om zzp’ers aan het werk te zetten. Met fundamentele gevolgen voor de toegankelijkheid  van de zorg. 

Erik van Dam is senior adviseur Kennismanagement en Netwerken bij VvAA
Richard Mastwijk is partner en fiscalist bij van helder, accountants- en adviesorganisatie

Wat nauwelijks terugkomt in de verschillende commentaren is de vraag waaróm de huidige wetgeving er vandaag is. Deze diende toch een belangrijk doel? Geldt dit doel vandaag dan niet meer? En gooien we daarmee nu niet het kind met het badwater weg? Wat kunnen we hiervan leren? Eerste-Kamerlid Rinnooy Kan vindt dat het kabinet onvoldoende duidelijk maakt welk probleem het precies wil oplossen. Volgens hem kan de huidige VAR-systematiek met een aantal aanpassingen nog prima dienst doen. En daarmee raakt hij de kern. Het bewijst dat het goed is om nog eens terug te kijken waarom de VAR destijds werd ingevoerd en waar we dus nu willens en wetens afscheid van nemen.

De onderliggende vraag is steeds geweest: wanneer is iemand werknemer of een zelfstandige? De VAR werd in 2002 ingevoerd. In 2005 werd de werking verruimd. Opdrachtgever en opdrachtnemer hadden vanaf toen vooraf zekerheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie die werd aan gegaan. Uitgaven voor het beroep konden zij aftrekken van het inkomen. Een zeker misbruik van deze nieuwe wetgeving, en dus de fiscale voordelen, werd destijds als bijeffect  ingecalculeerd. De voordelen wogen daar ruimschoots tegenop. Duidelijkheid boven alles.

Was er in het verleden sprake van onzekerheid: bedrijven konden met deze duidelijkheid nu bestaande activiteiten snel opschalen en nieuwe initiëren, zonder daarbij direct langlopende verplichtingen aan te gaan. Ook voor voormalig werknemers, veelal vanuit een situatie zonder werk, werd het starten van een eigen bedrijfje haalbaar.

 Gevolg was dat sommige werkgevers hun vaste loonkosten oneigenlijk omvormden tot variabele kosten met andere verplichtingen. Vaak onder het voorwendsel dat werknemers daarmee konden delen in de geneugten van de ondernemersfaciliteiten met financieel voordeel. Deze flexibilisering heeft in een aantal branches geleid tot onderbetaling en het ontbreken van goede voorzieningen bij arbeidsongeschiktheid en oudedagsvoorzieningen. Denk aan postbestellers en bouwvakkers. Pak die misstanden aan en behoud de kracht van de VAR-systematiek.

De basis van de Wet dba vormt de door opdrachtgever en opdrachtnemer te sluiten overeenkomst van opdracht. De Belastingdienst geeft op verzoek een kwalificatie van deze overeenkomst. Een mogelijke kwalificatie is dat er géén sprake is van een dienstbetrekking tussen de partijen, als deze ook daadwerkelijk volgens deze voorwaarden met elkaar werken. De opdrachtgever hoeft in dat geval geen loonheffingen af te dragen. Of de opdrachtnemer zich voor de inkomstenbelasting kwalificeert als ondernemer valt buiten de voorwaarden. Ook de naleving van de voorwaarden is dus een punt: de inspecteur kan namelijk alsnog een dienstbetrekking vaststellen, met alle consequenties van dien, zoals naheffingen. En hoe bepaalt hij dat? Wordt de kleinste afwijking al afgestraft? Krijgen we de discussies en onzekerheid van het pre-VAR-tijdperk weer terug? Onduidelijkheid alom.

Onder het mom van een ogenschijnlijke verbetering wordt het probleem van de overheid, gebrek aan capaciteit in de handhaving van de huidige wetgeving, gedropt bij opdrachtgever en –nemer. Waar haalt de Belastingdienst na invoering van de wetgeving de capaciteit vandaan om de hiervoor genoemde uitvoering te controleren? Wellicht is de aanname dat veel partijen niet voor de grote onzekerheid van de ‘goedgekeurde’ overeenkomst kiezen en toch maar terugvallen op een arbeidsovereenkomst.

Specifiek voor de zorgsector zijn er nog verder strekkende consequenties. Alle transities, bureaucratie en financiële onzekerheid maken langlopende verplichtingen zoals ook arbeidsovereenkomsten steeds vaker niet-passend. Het werken met zzp-zorgprofessionals, die daar vaak ook helemaal niet op uit zijn, heeft daarmee voor zorginstellingen een belangrijke smeeroliefunctie gekregen. De nieuwe wetgeving leidt echter tot aanzienlijke risico’s voor de instelling. Onder meer angst voor naheffingen, want het is volstrekt niet duidelijk hoe (strikt) de Inspectie zal handhaven.

Van onzekerheid van vóór de VAR naar zekerheid en nu weer terug naar onzekerheid? Het lijkt erop dat we niets leren van het verleden. En kijken we straks naar de scherven van mislukte wetgeving, die dan tot grote problemen heeft geleid. Op voorhand te zien, toch?

Het liefst zien we dat de VAR niet wordt afgeschaft. Ondertussen heeft VvAA zich, met de beroepsorganisaties, wel ingezet om modelovereenkomsten op te stellen waar werkgevers en zzp’ers mee kunnen werken als de nieuwe Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties in werking treedt.

Lees ook: Vervanging VAR.

 

 

 

Delen