Anja

Ik ken Anja* al bijna veertig jaar. Maar wat heet kennen? Ik ken louter haar voornaam en weet bij welk autobedrijf zij werkt. Daar komen wij al vier decennia. We zien Anja één-, twee- of hooguit driemaal per jaar bij de balie van dat bedrijf. Anja regelt de afspraken. Dat doet zij heel gedecideerd: ‘Nee, het is momenteel heel erg druk. Op zijn vroegst heb ik over drie weken voor u een plekje vrij.’

In veertig jaar is het autobedrijf van eigenaar verwisseld maar Anja is gebleven. Ze heeft een legioen aan automonteurs en collega’s zien komen en gaan. Tienduizenden malen nam zij op dezelfde wijze de telefoon af: ‘Goedendag, met autobedrijf (…), met Anja, wat kan ik voor u doen?’ De laatste jaren is zij wat informeler en misschien ook wat milder geworden. ‘Voor u’ is ‘voor jou’ geworden.

Hoeveel mensen heb ik tachtig keer ontmoet, terwijl het contact even oppervlakkig bleef? Ooit kwamen Anja en ik elkaar tegen in een winkelcentrum. Ik herkende haar gezicht maar kon het nergens plaatsen. Dat er een Anja bestaat die niet achter de balie van een autobedrijf zit, ging mijn voorstellingsvermogen te boven. Anja hoort niet in winkelcentrum thuis, Anja is voor mij gekluisterd aan dat ene plekje!

Een paar dagen geleden trof ik Anja weer. Ze was druk in de weer. Ik bleef rustig wachten tot zij tijd voor mij had. Toen de klant voor mij was vertrokken, liep ik naar de balie. Het was onwezenlijk stil. Ik voelde mij ongemakkelijk. Anja keek mij afwachtend aan. En toen flapte ik er plotseling uit: ‘Mag ik vragen hoe het met jou gaat?’

‘Wanneer je niet weet hoe te reageren, is het beste om vragen stellen’

Alsof we elkaar nog niet zolang geleden hadden gesproken, zei ze: ‘Ik moet nog steeds stevig revalideren en dat gaat maar heel erg langzaam.’Ik was midden in een verhaal gevallen waarvan ik noch het begin, noch het beloop kende. Nog voor de verwarring toesloeg, voegde Anja hier op bijna zakelijke toon aan toe: ‘Een half jaar geleden is mijn moeder aan Covid overleden en daarna heb ík het zelf gekregen.’

Wanneer je niet weet hoe te reageren, is het beste om vragen stellen. Maar vraag dan niet als eerste naar de leeftijd van haar moeder. ‘De zes weken dat mijn moeder geen bezoek mocht ontvangen waren veel erger dan toen zij doodging. De laatste avond hebben mijn zus en ik bij haar gewaakt. Wij wilden heel dicht bij haar zijn. Ik ben besmet geraakt, mijn zus niet.’

Direct na de crematie kreeg Anja hoge koorts. Twee weken lang. Ze voelde zich hondsberoerd, kampte met ademhalingsproblemen en het had weinig gescheeld of zij zou zijn opgenomen. Het herstel ging buitengewoon traag: ‘Het was alsof ik opnieuw moest leren ademhalen.’ ‘Kun je hier dan nog wel werken,’ vroeg ik haar. ‘Thuisblijven is nog erger, maar elke middag moet ik rusten.’

Wanneer ik terugdenk aan mensen die niet eens zo ver van waar ik woon in een ziekenhuis op de IC zijn overleden zonder hun meest dierbaren naast hun bed, vraag ik mij af welke regels kunnen verbieden om iemand de laatste uren van zijn of haar leven bij te staan. Anja heeft een hele hoge prijs moeten betalen om haar moeder tijdens haar overlijden wél te ondersteunen maar heeft hiervan beslist geen spijt.

Ik herinner mij een televisieprogramma waarin iemand bij hoog en laag bleef volhouden dat de pandemie een wraak van de natuur en Gods wil was. Alles wat wij de natuur toedichten, vindt echter zijn oorsprong in ons. En als er een God bestaat, dan is er geen mens die bij machte is om zijn wil te kennen. Ik stond daar voor de balie, aan de grond genageld, sprakeloos maar met heel veel respect voor Anja, alsof we die veertig jaar dat we elkaar nauwelijks kennen, in één keer hadden ingehaald.

*Om redenen van privacy zijn de naam en de werkplek van Anja gefingeerd.

Delen