Apotheker, hoogleraar en CBG-lid Marcel Bouvy: ‘Ontpillen vereist samenwerking’

De ene dag beoordeelt hij een COVID-19-vaccin, de dag erna stort hij zich op onderzoek. Weer een dag later geeft hij digitaal college of loopt hij ‘stage’ op de plek waar zijn loopbaan begon: in de apotheek. Hoogleraar Marcel Bouvy over de verschillende werelden waarin hij zich begeeft.  “Misschien moeten we hoorcolleges helemaal afschaffen.”

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Nout Steenkamp

https://www.cbg-meb.nl/

Dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) het afgelopen jaar met ‘niet eerder vertoonde snelheid’ vaccins heeft beoordeeld, en nu weer de mogelijk nadelige effecten van COVID-19-vaccins onder de loep neemt, is terug te zien in de toch al volle agenda van Marcel Bouvy (54). Officieel besteedt de hoogleraar farmaceutische patiëntenzorg – verbonden aan de Universiteit Utrecht – één dag in de week aan het CBG, maar zeker de laatste tijd is dat ‘vaak meer’. De ingelaste vergaderingen volgen elkaar in rap tempo op. “De timelines zijn kort”, zegt Bouvy, sinds 2016 lid van het college. “Normaal vergadert het Nederlandse CBG ruim voordat de verschillende comités van de EMA vergaderen, zodat onze input op tijd daar is. Nu loopt dit door elkaar, omdat de EMA ook steeds vergaderingen inlast.” Daarnaast gaat het reguliere ‘CBG-werk’ gewoon door. “We moeten ook andere middelen beoordelen en bij middelen die al langer beschikbaar zijn, vindt er continu ‘onderhoud’ plaats. Middelen worden uit de handel genomen, de productiewijze wordt aangepast, de bijsluiter gewijzigd of er wordt bekeken of een middel ook zonder recept verkrijgbaar mag zijn.” Maar, zo wil Bouvy benadrukken, voor de medewerkers van het CBG is het ‘nog veel intensiever’. “Op de eerste zaterdag van 2021 hadden we een ingelaste CBG-vergadering; op 1 januari kreeg ik om drie uur ’s nachts alle stukken toegestuurd. Was dus iemand op oudjaarsavond nog in de weer geweest.” 

In de stukken die Bouvy krijgt toegestuurd, focust hij zich op de onderdelen die raken aan de expertise van de apotheker. “We nemen gezamenlijk besluiten, maar de apothekers in het college richten zich vooral op de kwaliteit van het product: is die gegarandeerd? Wanneer het product uit de fabriek komt, maar ook tijdens het gebruik. Daarnaast kijken we altijd uitgebreid of de productinformatie helder is voor de eindgebruikers.”

Dat sommige delen van de dossiers, zoals het kwaliteits- en preklinische dossier, in eerdere stadia zijn beoordeeld door keuringsinstanties om tijdwinst te boeken in de ontwikkeling van COVID-19-vaccins, is genoegzaam bekend. Maar zijn uit deze werkwijze ook lessen te trekken voor de toekomst? “Dat hebben we nog niet besproken”, zegt Bouvy. “Fabrikanten konden overigens ook vóór COVID-19 al een versnelde procedure aanvragen, wanneer er sprake was van een groot belang voor de volksgezondheid of een potentieel levensreddend middel. Maar wanneer je dit telkens op deze wijze zou doen, vraagt dat wel heel veel inzet van de medewerkers van de registratieautoriteiten in Europa.” 

Digitaal onderwijs

Zijn nevenfunctie bij het CBG mag dan meer tijd kosten dan voor corona; Bouvy’s ‘corebusiness’ – onderwijs en onderzoek – gaat ook gewoon door. In een andere vorm weliswaar. “Een week nadat de universiteit vorig jaar maart op slot ging, waren we volledig over op digitaal onderwijs”, zegt de hoogleraar. “Op één vak na wisten we alles in de lucht te houden. Voor sommige docenten, vooral die met kleine kinderen thuis, was het soms lastig, maar van meet af aan was het gevoel: we gaan dit gewoon dóen.” 

‘Van meet af aan was het gevoel: we gaan dit gewoon dóen’

De kwaliteit van het onderwijs is zijns inziens niet achteruitgegaan. “Als ik naar de resultaten van de toetsen kijk, dan zijn die redelijk vergelijkbaar met andere jaren.” De ervaringen met doceren voor een scherm gaan ‘op en neer’. “De ene keer gaat het hartstikke goed en leuk, een andere keer hapert de verbinding of zet driekwart van de studenten de camera uit. Maar ook dat is niet anders in een collegezaal. Soms is een college dynamisch, is er veel interactie. Soms is een groep niet in beweging te krijgen en zitten ze allemaal op hun telefoon te kijken.” 

Als Bouvy de balans opmaakt, slaat deze door naar de positieve kant. Hij ziet het onderwijs eerder richting een ‘nieuw normaal’ gaan, dan terug naar het ‘oude normaal’. “Op universiteiten speelde al veel langer de discussie dat we meer zouden moeten doen met digitale mogelijkheden. Maar iedereen zat in de modus dat je 110 procent van je tijd kon vullen, waardoor er weinig beweging inzat. Nu we aan Teams, kennisclips en votingsystemen hebben geproefd, ben ik ervan overtuigd dat we ze blijven gebruiken. Natuurlijk: niemand wil alleen maar dit. We zijn meer gaan waarderen dat je mensen live ziet. Maar ik geloof in een mooie hybride vorm. Misschien moeten we hoorcolleges wel helemaal afschaffen. Laten we er kennisclips van maken, zodat studenten die kunnen terugkijken. En dan fysiek onderwijs in kleinere groepjes, met volop ruimte voor discussie en interactie.” 

Het thuisonderwijs valt de ene farmaciestudent zwaarder dan de andere, merkt Bouvy met name in zijn rol als tutor. “Wie in een studentenhuis woont en daar in een eigen sociale bubbel leeft, heeft er doorgaans minder moeite mee dan studenten die alleen of bij hun ouders wonen. We zien zeker psychische problemen bij studenten, maar dat is andere jaren ook zo. Of die issues nu vaker voorkomen, durf ik niet te zeggen.” 

Iets waar in Bouvy’s opleidingstijd, eind jaren tachtig, nauwelijks ruimte voor was. Sowieso is de apothekersopleiding enorm veranderd sinds die tijd. Als kind van twee artsen koos hij voor farmacie, vanwege zijn interesse voor biologie, natuur- en scheikunde. “Ik was labgericht en dat was de studie ook. Pas tijdens een stage zag ik voor het eerst een patiënt en bleek ik toch meer een ‘patiëntenmens’ dan een ‘labmens’ te zijn. Nog steeds leggen we in de bachelorfase een natuurwetenschappelijke basis, maar wel met uitstapjes naar de patiëntenzorg. In de master farmacie leiden we onze studenten echt op tot zorgverleners.”

Dat de buitenwereld de apotheker nog niet altijd als zorgverlener ziet, werd pijnlijk duidelijk toen in de eerste COVID-golf alleen zorgverleners zich mochten laten testen, maar apothekers en hun assistenten daarvoor niet in aanmerking kwamen. “Consequentie was dat medewerkers met lichte klachten thuis moesten blijven en het werk in de apotheek dus met minder mensen moest worden gedaan, terwijl de werkdruk toenam. Mensen begonnen medicijnen te hamsteren, geneesmiddelentekorten liepen verder op en huisartsen hielden patiënten zo veel mogelijk af, waardoor sommigen, soms zelfs hóestend, naar de apotheek kwamen.” 

Het werd rechtgetrokken, uiteindelijk mochten ze zich wel laten testen, en terecht, volgens Bouvy, want “de apotheker ís een zorgverlener geworden.” Dat ziet de hoogleraar op de werkvloer, waar hij zelf overigens nauwelijks meer actief is. “Ik kom nog wel geregeld in de apotheek, maar dan ben ik ‘de stagiair’”, zegt hij met een lach. “Dan kijk ik mee. Om feeling te houden met het vak en ideeën op te doen voor casuïstiek en onderzoek.” 

Waar de apotheker van oorsprong vooral een bereider is en de focus met de jaren meer kwam te liggen op medicatiebewaking, verschuift deze nu naar de ‘zorgfunctie’ van de apotheker. “Reprofessionalisering vindt in elke beroepsgroep plaats”, duidt Bouvy. “Eerst laten wetenschappelijke opinieleaders een nieuw geluid horen. Dan dringt dat door tot de beroepsvereniging die daar bij haar leden aandacht voor vraagt. Vervolgens gaat een club van voorlopers wat anders werken, waarna het zich het over de hele beroepsgroep verspreidt. Zoals altijd bij innovatiecurves zien we dat het een tijd duurt voordat die voorlopers massaal navolging krijgen, maar als de knik eenmaal is gemaakt, ontstaat een steile helling.” 

‘Verantwoord ‘ontpillen’ is echt een thema voor de toekomst’

Die helling dient zich nu aan. “Het beleid is natuurlijk gericht op substitutie van tweede naar eerste lijn, op zo lang mogelijk thuis wonen. Dat vraagt een andere rol van de apotheker, meer gericht op begeleiding, op therapietrouw, op het afbouwen van medicatie.” Dat laatste is een thema waarmee Bouvy zich ook op onderzoeksvlak bezighoudt. “Dan gaat het om de grote groep kwetsbare ouderen die relatief veel geneesmiddelen krijgt gericht op preventie. Zoals een bloeddrukverlager, maar op een bepaald moment wordt het risico dat een oudere daardoor valt en een heup breekt, groter dan datgene wat je beoogt te voorkomen. Verantwoord ‘ontpillen’ is echt een thema voor de toekomst én vereist samenwerking tussen huisartsen, apothekers en de thuiszorg die als ‘oren en ogen’ kan fungeren.”

Of die samenwerking al gestalte krijgt? “Steeds meer”, zegt Bouvy wat voorzichtig. “De afgelopen jaren zijn veel huisartspraktijken en apotheken natuurlijk onder één dak gaan zitten. Dat maakt het makkelijker, maar het is een langdurig proces, integratie vindt geleidelijk plaats. Nu hebben sommige gezondheidscentra nog meer weg van een bedrijfsverzamelgebouw. We moeten ook niet vergeten dat ieder zijn eigen primaire proces heeft. Huisartsen moeten hun spreekkamer leeg zien te krijgen, apothekers de apotheek.” 

Op de universiteit tracht men de interactie tussen farmacie- en geneeskundestudenten al op gang te brengen, maar het blijkt ‘ingewikkeld om samenwerking in de opleidingen te schuiven’. “Beide hebben hun eigen eindtermen, waar allemaal vakken aan vasthangen. We hebben nu wel één verplicht gezamenlijk vak en onze coassistenten in de openbare apotheek, lopen een dag met de huisarts mee. Andersom wordt tijdens het coschap huisartsgeneeskunde gestimuleerd dat geneeskundestudenten een dag in de apotheek meelopen. Maar je zou willen dat ze vaker bij elkaar zaten. Want het werkt ook gewoon heel inspirerend.”

Opiatenepidemie 

Dat laatste kan Bouvy uit eigen ervaring zeggen. Bij zijn onderzoeken werkt de hoogleraar samen met allerlei disciplines. Zo is een van zijn grootste, lopende projecten een multidisciplinaire studie naar opiatengebruik. “In Amerika spreken ze van een opiatenepidemie. Dat stempel zou ik niet direct op Nederland willen plakken, maar dat er ook hier problemen zijn, is evident. In de afgelopen tien jaar is het gebruik van opiaten verzesvoudigd. Het is nu gestabiliseerd, maar er zijn tienduizenden chronische gebruikers die niet meer zonder kunnen, waarvan een deel in verslavingsklinieken terechtkomt.” 

Naast apothekers zijn er internisten en anesthesiologen bij het project betrokken, maar ook psychologen, sociologen en drugsonderzoekers. “Het is echt een kruisbestuiving. Zes promovendi doen zeer uiteenlopende deelonderzoeken. Zo wordt onderzocht of de gevoeligheid voor opiaatverslaving beter te voorspellen is. Of we andere postoperatieve pijnbestrijding kunnen inzetten. Of mensen die zijn gestart met een opiaat na een recept van de arts, uiteindelijk ook opiaten illegaal aanschaffen. En hoe apothekers en huisartsen betere afspraken kunnen maken om te voorkomen dat patiënten langdurig opiaten gebruiken. Bij dat laatste project zien we dat huisartsen en apothekers op bepaalde plekken al wel echt samenwerken én hoe waardevol dat is.”

Curriculum vitae

Marcel Bouvy (1966) geboren in Amsterdam 

  • 1984-1992
    farmacie, Rijksuniversiteit Groningen 
  • 1994-1999
    regionaal coördinator en adviseur, bijwerkingencentrum Lareb 
  • 1994-201
    apotheker, apotheek Stevenshof, Leiden 
  • 1998-2002
    PhD, drug related problems in heart failure, Universiteit Utrecht 
  • 1998-2019
    research manager, SIR Institute for Pharmacy Practice and Policy 
  • 2002-2009
    onderzoeker en docent, Universiteit Utrecht 
  • 2003-2011
    lid Commissie Farmaceutische Hulp, College voor zorgverzekeringen 
  • 2009-heden
    hoogleraar farmaceutische patiëntenzorg, Universiteit Utrecht
  • 2016-heden
    lid College ter Beoordeling van Geneesmiddelen 

Delen