Artserig

Eva Hoeke (1979) is freelancejournalist voor onder andere de Volkskrant en LINDA. Daarnaast schreef zij de bundel De stad, de kroeg en de man en Als het maar niet op ons lijkt, een coproductie met haar vriend en NRC-columnist Marcel van Roosmalen.  

Tekst: Eva Hoeke | Beeld: Valentina Vos

Hij heette Ben en was arts, zei mijn moeder een kleine drie jaar nadat mijn vader na een blitzkrieg van kanker was overleden. 

We waren amper volwassen, mijn broer en ik, en met de hakken in het zand hoorden we haar aan.

Ben was gescheiden, hij woonde met zijn zoon in een houten huisje in een dorp verderop. Ze kende hem nog van vroeger, van het poppodium waar zij aan jongerenwerk deed en hij aan jamsessies. ‘Papa heeft hem ook gekend.’ 

Voor het eerst in tijden straalde ze, de 47-jarige moeder die zomaar weduwe was geworden, maar dat realiseerden we ons pas jaren later. Toen en daar, in de woonkamer van het ouderlijk huis, papa’s piano al jaren
onberoerd in de hoek, overheerste de redeloze woede tegen die nieuwe figuur die mijn moeder kennelijk leuk vond, en andersom. En dan was hij nog arts ook! 

Zeker zo’n keurige, met gekamd haar en een ruitjesoverhemd, en dat na een leven lang met onze vader, een artiest, een anarchist, een tovenaar – dat was toch gewoon verraad? Eerlijk is eerlijk, als ze met David Bowie thuis was gekomen zou het nóg niet goed zijn geweest, maar dat begrepen we toen niet. ‘Ben drumt in zijn vrije tijd’, probeerde mijn moeder nog.

Er was nog even heibel in de tent toen ze niet veel later ook nog samen gingen kamperen (Be-lache-lijk!) maar daarna doofde het protest vanzelf. In hun nieuwe huis begon een nieuw leven, één van kranten en kruiswoordpuzzels, van brillen naast uitgeknipte recepten en voorstellingen, van twee levens op het snijpunt van vrolijke autonomie en kalme saamhorigheid. En nu, bijna twintig jaar later, verstoppen ze paaseieren in de tuin voor mijn dochters, en wanneer hij zit te drummen in zijn zelf getimmerde hok trillen de muren van plezier. Alles goed en wel dus, maar laten we wel wezen: hij blíjft arts. 

‘Alles goed, maar laten we wel wezen: hij blíjft arts’

Als je hem een vraag stelt, krijg je een antwoord waar je een kwartier later nog naar zit te luisteren, en als je niet uitkijkt pakt hij er een joekel van een boek bij. Ook visite, buren en toevallige aanwaaiers met een fysiek probleem gijzelt hij met tienduizend niet uit te sluiten mogelijkheden en waarschijnlijkheden, maar dat zijn mensen die een consult willen in privétijd dus die vragen erom. Ook mooi: dat hij zulke gesprekken altijd afsluit met het advies dat hij toch even naar de huisarts zou gaan, als hij hun was. 

Dankzij Ben weet ik nu ook dat artsen de hele wereld kennen. Zit je een midweek op Terschelling, komt hij in de lokale supermarkt een ex-collega tegen, een man die het zware doktersleven combineerde met bruine benen in leren bootschoenen. In korte broek: ‘Toch wel zwaar hoor, met zo’n helikopter van het eiland af.’ 

Ook heel artserig: volledig vertrouwen op de wetenschap, behalve als het op bepaalde onderzoeken aankomt. Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar er is niks mis met een paar glazen wijn bij het eten, ook niet als het in NRC staat. 

Het zal eeuwig jammer zijn dat mijn vader nooit grootvader werd, maar met Ben is er een mooi alternatief voor in de plaats gekomen. En dat vind ik niet alleen. Toen hij vanwege het plaatsen van een stent een aantal dagen in het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein verbleef en ik met mijn dochtertje van 1 op bezoek kwam, zei de vrouw in het bed naast hem ontroerd dat ze wel kon zien dat hij en mijn dochter familie van elkaar waren. 

We hebben dat toen maar zo gelaten. 

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen