Been

Allard Schröder (1946) is schrijver van romans, korte verhalen en hoorspelen. In 1996 werd zijn toenmalige oeuvre bekroond met de Halewijnprijs. In 2002 ontving hij de AKO-Literatuurprijs voor zijn roman De hydrograaf. Afgelopen december verscheen Sirius

Tekst: Allard Schröder | Beeld: Stephan Vanfleteren

In mijn vroegste jaren moet er al een arts in mijn leven zijn geweest, ook al is die vrijwel altijd onzichtbaar gebleven, ook tijdens mijn kinderziekten, toen ik te koortsig was om iets waar te nemen.

De eerste arts die ik me uit mijn vroege jeugd herinner, is de schoolarts, een gepermanente dame van middelbare leeftijd die me zei dat ik op mijn pols moest blazen. Daarna keek ze in mijn onderbroek. Ze was de eerste vrouw in mijn leven die daar belangstelling voor had.

De huisarts bleef echter onzichtbaar, ook toen ik – ik was negen – bij een ruzie een been brak, al moet hij wel ergens in de buurt zijn geweest en meegedaan hebben aan de consternatie. Om mij heen klonken bezorgde stemmen, maar gezichten zag ik niet.

In het katholieke ziekenhuis in Groningen werd ik op een brancard door de gangen gereden. Half versuft door de pijn, maar toch ook een beetje gewichtig, zag ik hoe iedereen voor me uiteen week.

Röntgenfoto’s lieten zien dat mijn been vlak boven de enkel was gebroken. Daarna begon het lange wachten. Ik lag op mijn brancard op de gang, mijn moeder zat hulpeloos aan het hoofdeinde. Tijd verstreek en ik raakte ervan overtuigd dat ze me vergeten waren. Hoe moest ik nu verder in het leven met een been waarop ik niet kon staan? Er schuifelde een dikke oude non voorbij die iets vriendelijks zei. Even later schuifelde ze weer voorbij en weer veel later opnieuw. 

‘Alles wat hij aanraakte, veroorzaakte een helse pijn’

Eindelijk werd ik een vertrek binnengereden waar een man in een oranje rubber schort me opwachtte. Hij bekeek de foto’s met de witte schaduw van mijn been, knikte peinzend en ging aan de slag. Alles wat hij aanraakte, veroorzaakte een helse pijn. Destijds, in 1955, werd het zetten van een kinderbeen niet verdoofd. Om de kroon op zijn werk te zetten, stompte de chirurg nog even met de palm van zijn hand tegen mijn hak. Mijn gil moet in het hele ziekenhuis en ver daarbuiten te horen zijn geweest. Uitgeput viel ik in een soort stupor. Die nacht sliep ik koortsig bij mijn moeder in bed.

Nog één keer heb ik die chirurg teruggezien. Als zeventienjarige had ik een kortstondige bevlieging voor een charmant, donkerharig meisje. Bij het horen van haar naam begreep ik dat ze de dochter was van de beul van toen. Toen ik haar kwam ophalen voor een feest wachtte hij me op. Een pijnschut schoot door mijn been. Ik was ervan overtuigd dat hij me nog kende, hij had geen belangstelling meer voor mijn been, maar mijn gil moest hem nog steeds in de oren klinken. Hij wreef zich in de handen toen hij me zag en gebood me bars zijn dochter voor twaalf uur thuis te brengen. Want anders… 

Lang heeft mijn liefde voor het meisje niet geduurd. Misschien kwam het omdat mijn been telkens zachtjes begon te janken als ik haar zag.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen