Beer

Willem Melchior debuteerde in 1992 met De roeping van het vlees. Inmiddels heeft hij elf boeken op zijn naam staan. De laatste twee, De tijd is op en Alles wat was, gaan over de keelkanker die hem vijf jaar geleden het strottenhoofd kostte.

Tekst: Willem Melchior  Beeld: Fjodor C. Buis

Beer kocht ik een week na mijn eerste grote operatie, die, bedoeld om te voorkomen dat ik mijn hele strottenhoofd kwijt zou raken, me in elk geval al mijn halve strottenhoofd gekost had. Vernield lag ik in het ziekenhuis. Ik wilde al een tijdje een beer. De mensen waren lief en brachten van alles voor me mee, bloemen, een luchtje, een boek, en als ik zin had in een krant, gingen ze die beneden voor me halen. Maar niemand kwam op het idee een beer voor me te kopen.

Op een ochtend verschenen er twee dames met een winkel. Die bestond uit twee wagentjes vol koopjes: speelgoed, kantoorartikelen, accessoires. Tussen de knuffeldieren boven op de voorste wagen zat zowaar, ernstig en een beetje verloren, de beer die ik Casper bij zijn geboorte had gegeven. Even overwoog ik hem te nemen, hoewel ik het gek vond om precies dezelfde beer te hebben als mijn neefje van acht. Toen ontdekte ik aan de andere kant van de wagen nog een beer, kleiner, met een goudbruine, verrukkelijk zachte vacht en een vrijwel onweerstaanbaar aandoenlijke, want een beetje zielige en licht verwijtende, uitdrukking op zijn snuit. Grote oren, half verstopte oogjes, neus stevig vooruit. De bolle buik en ledematen zijn goed gevuld maar slap en laten zich dus in elke houding schikken, en dan heeft hij ook nog grote voeten, met zolen van dezelfde stugge, donkerbruine stof als zijn strik.

Dat is geen amulet, dacht ik verontwaardigd. Dat is Beer

Ongeveer een halve middag leek Beer zich erover te verbazen dat hij bij een man van middelbare leeftijd terechtgekomen was. Ook ik was verlegen, me afvragend of ik me soms iets op de hals had gehaald. Daarna waren we onafscheidelijk, alsof het nooit anders was geweest. Beer sliep aan mijn wang wanneer ik sliep, zat op mijn schoot wanneer ik at en sloeg me vanaf het bed met kalme aandacht gade wanneer ik door de kamer schuifelde. De kinderen hadden hem onmiddellijk in de gaten, hun gezicht lichtte op. Ferrán, die zeven was, vond het een beetje gek, maar schikte zich goedmoedig, terwijl je Dhana, met haar drie jaar, heel even zag denken: die beer moet voor mij zijn, want oom Willem is er veel te groot voor. En ze schoten in de lach wanneer Beer zwaaide, of zijn hoofd scheef hield, of zich achter zijn oor krabde. De verpleegkundigen glimlachten, een van hen zei: “Ach, wat leuk, een amulet.” Dat is geen amulet, dacht ik verontwaardigd. Dat is Beer.

Maar toen ik een paar dagen later te horen had gekregen dat het strottenhoofd er alsnog helemaal uit moest – de hoofd-halschirurg had het me met grote meewarigheid medegedeeld, mijn moeder grijnsde krampachtig, mijn broer zette grote ogen op en de verpleegkundige kwam er aangesneld om te zien hoe ik me onder de onheilstijding hield –, haalde ik mijn schouders op en zei ik tegen Beer: “Jij bent ook een amulet van niks.”

Hij schrok, een ogenblik ontsteld, hoewel hij natuurlijk onmiddellijk begrepen had dat het een grap was.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen