Behoefte aan centrale aanpak
Lastige barrières voor gevlucht medisch talent
Het is geen nieuws dat gevluchte zorgprofessionals die in Nederland aan het werk willen, vaak vastlopen in bureaucratie en lange procedures. Het proces om hun diploma erkend te krijgen, is lang, zwaar, ingewikkeld én eenzaam. Buitenlands talent wordt daardoor verspild. Er zijn organisaties en individuen die zich onvermoeibaar inzetten om deze vluchtelingen aan het werk te helpen, maar centrale aansturing ontbreekt.
Tekst: Juul Kramer
Rami Alfaouri (33) arts-assistent cardiologie in het Radboudumc in Nijmegen, is inmiddels in Nederland aan het werk, maar dat had heel wat voeten in de aarde. “In 2011 haalde ik in Syrië mijn basisartsdiploma, waarna ik begon aan mijn specialisatie tot cardioloog”, vertelt hij in uitstekend Nederlands.
“Toen de oorlog in Syrië uitbrak, voelden mijn vrouw en ik ons gedwongen te vluchten met ons kindje van zes maanden. Na een lange reis kwamen we in 2014 in Nederland aan. Ik wilde niets liever dan weer aan het werk als arts, maar elke stap in het proces duurde lang. De eerste stap bestond uit het wachten op een status en een plek om te wonen. Dat duurde een jaar. Daarna ben ik direct begonnen met het bestuderen van de Nederlandse taal. Binnen acht maanden zat ik op C1- niveau en kon ik beginnen met de verschillende toetsen die worden afgenomen om te kijken of je op gelijkwaardig Nederlands niveau kunt werken (zie kader Procedure, red.). Uiteindelijk volgden nog negen maanden coschappen. Na lang zoeken kon ik daarvoor uiteindelijk in Groningen terecht. Inmiddels ben ik weer aan het werk, maar dat heeft vele jaren geduurd sinds onze vlucht uit Syrië.”
Een weg vol hobbels, zo beaamt ook Ineke Booij, psychiater (niet praktiserend) en medisch mentor voor gevluchte zorgprofessionals bij UAF (zie volgende pagina). Zij begeleidt gevluchte artsen in haar praktijk en zet zich in de regio Leiden-Den Haag in om hen te helpen bij het zoeken naar een passende stageplaats. “Daarnaast zijn we met een aantal collega’s begonnen om korte medische vaardigheidstrainingen te organiseren voor buitenlandse artsen om ze voor te bereiden op de examens”, zegt ze.
Dat laatste is nodig, want de artsen (ook andere buitenlandse artsen van buiten de Europese Economische Ruimte, de EER) moeten in Nederland niet alleen een proces doorlopen om hun diploma erkend te krijgen, ze moeten ook de medische communicatievaardigheden leren beheersen en de medische cultuur leren kennen. De Nederlandse taal en cultuur zijn – naast hoge kosten, een flinke tijdsinvestering en ingewikkelde procedures – de grootste knelpunten. Het vinden van stages, supervisie- en coassistentplaatsen is altijd moeilijk, maar zonder netwerk is het bijna onmogelijk. “De gevluchte artsen solliciteren zich een slag in de rondte, maar collega’s durven het lang niet altijd aan”, vertelt Booij. “Omdat er geen centrale organisatie is die dit soort cruciale plekken regelt, weten ze niet goed met wie ze te maken hebben.”
Ook Alfaouri had moeite met het vinden van een plek om mee te lopen. “Nadat ik de taaleisen had behaald, heb ik alle huisartsen in de buurt gevraagd of ik in de hoek van de spreekkamer mocht zitten om mee te kijken. Niet om patiënten te behandelen natuurlijk, maar gewoon om de medische ‘taal’ te leren en de interactie tussen de arts en de patiënt te kunnen observeren. Geen van de huisartsen in mijn omgeving durfde het aan.”
Het gebrek aan meekijkmogelijkheden is een belangrijke hindernis, omdat juist de omgang met patiënten wordt getoetst in de eerste vaardigheidstoets (AKV). Om daarin bedreven te raken, is meekijken in het veld op dit moment eigenlijk de enige optie. Booij: “Er zijn cursussen, maar goed medisch communiceren lukt pas als je er in de praktijk veel mee kunt oefenen. Voor veel gevluchte artsen is dit uiteindelijk het struikelblok, terwijl hun vakkennis vaak prima is.”
Er is volgens Alfaouri en Booij dus een groot tekort aan artsen en zorginstellingen die dit soort begeleiding willen bieden. “Dat is echt zonde”, zegt Booij. “Het is zo’n waardevolle ervaring voor beide partijen. De gevluchte artsen hebben via stages een mogelijkheid de medische cultuur te leren kennen en bezig te blijven met het vak, maar de medisch begeleiders hebben er zelf ook wat aan. Als het klikt is het echt een heel leuke en goede ervaring, heb ik gemerkt. Het is fijn dat je een positieve bijdrage kunt leveren aan het doorlopen van een moeizaam proces van een collega. Daarnaast is een andere visie leren kennen ook razend interessant. Tegelijkertijd maakt zo’n periode duidelijk hoeveel je eigenlijk met elkaar gemeen hebt.”
Ook Alfaouri ziet voornamelijk gelijkenissen tussen hemzelf en zijn Nederlandse collega’s. “Natuurlijk zijn er wel cultuurverschillen: in Nederland is er bijvoorbeeld veel minder hiërarchie tussen arts en patiënt, maar ook tussen artsen onderling. In Syrië kennen ze ook geen eerste- en tweedelijnszorg, dus dat was wennen. Toch voelde ik me eigenlijk gewoon weer, net als de anderen, student. Alle medische vaardigheden waren overigens precies hetzelfde als in Syrië.”
Het is duidelijk dat zowel (snuffel)stageplaatsen vroeg in het traject, als supervisieplekken van onmisbaar belang zijn voor het succesvol doorlopen van het proces richting werken in het eigen beroep. Voldoende stageplaatsen zouden al een grote stap vooruit zijn, maar helaas is het probleem daarmee niet opgelost. Problematisch blijft dat er geen landelijk gestandaardiseerd traject is, legt Booij uit. Gevluchte zorgprofessionals zijn op zichzelf aangewezen om stages en andere zaken te regelen, uit te zoeken waar en hoe ze kunnen studeren voor de toetsen en welk pad überhaupt het meest geschikt voor hen is. “Op dit moment is het traject versplinterd en de organisaties die daarover gaan ook. Er zijn meerdere kleinere organisaties die zich hiermee bezighouden, maar die hebben weinig contact met elkaar en het is niet altijd duidelijk waar je waarvoor terechtkunt.” Ook Alfaouri uit zijn zorgen over het gebrek aan centrale organisatie en duidelijke informatie. “Het traject zelf is niet alleen ingewikkeld, maar gevluchte artsen missen ook belangrijke informatie, bijvoorbeeld over de arbeidsmarkt voor artsen in Nederland. Je bent eigenlijk steeds op zoek naar de weg van de minste weerstand. Dat zou makkelijker moeten kunnen.”
Oproep
Als gevluchte artsen en andere zorgprofessionals met een status snel weer op het eigen niveau aan het werk kunnen in Nederland, heeft iedereen daar baat bij: de betreffende professional, de samenleving en in veel gevallen ook de sector. VvAA bekijkt wat zij kan bijdragen aan een meer centraal geregelde procedure rond stageplaatsen en nam deel aan een rondetafelgesprek daarover onder leiding van Pauline Meurs. Tijdens dit gesprek erkenden de betrokken partijen, waaronder de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV), het ministerie van VWS en de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF dat de begeleiding van gevluchte zorgprofessionals naar BIG-registratie verbetering behoeft. Het gesprek heeft geleid tot een werkgroep die moet komen tot aanbevelingen om de begeleiding van buitenlandse artsen te verbeteren.
Wilt u een gevluchte zorgprofessional – uit verschillende (para)medische disciplines – in uw praktijk of maatschap begeleiden? Dan kunt u zich als medisch mentor aanmelden bij het UAF via: uaf.nl/mentoring.
Cijfers
Het is lastig te achterhalen hoeveel van de artsen die naar Nederland komen daadwerkelijk als arts aan de slag gaan in ons land. Eenduidige cijfers zijn niet voorhanden. Wel is duidelijk dat een hoog percentage (meer dan 90 procent) in Nederland een baan vindt, maar niet per definitie in de medische sector of op het originele opleidingsniveau. De artsen die het uiteindelijk lukt om BIG-geregistreerd te raken, zijn vrijwel allemaal verzekerd van een baan in de medische sector.
Ook buitenlandse medisch specialisten moeten eerst worden ingeschreven in het BIG-register. Als het specialistendiploma is erkend, kunnen ze worden ingeschreven in het specialistenregister van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS), onder verantwoordelijkheid van de KNMG.
‘Onze middelen zijn beperkt’
Een aantal medisch geschoolde vluchtelingen in Nederland wordt bijgestaan door het UAF, een stichting die zich al sinds 1948 inzet om hoogopgeleide vluchtelingen in Nederland te helpen hun talenten te ontwikkelen en in te zetten. Aan het woord: Mardjan Seighali, oud-cliënt en inmiddels directeur-bestuurder van het UAF.
Als er één organisatie is die ervaring heeft met de moeilijkheden én de mogelijkheden die voor hoog-opgeleide vluchtelingen (niet alleen artsen) in het verschiet liggen, is het Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, kortweg het UAF. Een team van betaalde medewerkers en vrijwillige mentoren staat klaar om deze vluchtelingen met raad, daad én financiële hulp bij te staan. Niettemin lopen de vluchtelingen tegen obstakels op. En dat geldt ook voor de 143 zorgprofessionals die op dit moment steun van de organisatie ontvangen bij het doorlopen van het proces om hun diploma’s in Nederland erkend te krijgen.
“Het is goed voor zowel het individu als de samenleving wanneer hoogopgeleide vluchtelingen een beroep op hun eigen niveau kunnen beoefenen”, stelt Mardjan Seighali. “Het UAF doet er alles aan om de belangen van deze mensen te behartigen, maar er is geregeld sprake van absurde barrières. Zo had één van onze cliënten na lang zoeken een stageplek gevonden in een andere gemeente dan de woonplaats. Fantastisch natuurlijk, maar de reiskosten bleken onoverkomelijk hoog.”
Een andere barrière: de duur van het traject. “Gemiddeld duurt het traject ongeveer vijf jaar voordat een vluchteling weer aan het werk kan op het eigen niveau”, vertelt Seighali. “Maar vanwege de Participatiewet wil een aantal gemeenten dat de gevluchte zorgprofessional snel aan de slag gaat en daardoor werk doet onder het eigen niveau. Hier laten deze gemeenten wat mij betreft écht kansen liggen, want ook voor de samenleving is het uiteindelijk niet goed als een hoogopgeleide vluchteling een vacature invult die veel beter bij een ander past.”
‘Traject duurt gemiddeld vijf jaar’
Als grootste barrière noemt Seighali – net als Alfaouri en Booij – het gebrek aan centrale aansturing. Er is geen overkoepelende (overheids)organisatie waar de doelgroep voor begeleiding terechtkan en er zijn geen centrale regelingen, waardoor onder meer gemeenten ver-
schillend omgaan met de behoeften van vluchtelingen. Als het om artsen gaat, geldt dat het proces om het diploma erkend te krijgen niet alleen ingewikkeld is, maar ook kostbaar in tijd en geld. Zij komen daarvoor bij het UAF terecht. “We doen wat we kunnen, maar we zijn een aanvullende, secundaire voorziening”, legt Seighali uit. “We kunnen simpelweg niet elke aanvraag accepteren met onze beperkte middelen. Gevluchte zorgprofessionals zouden aanspraak moeten kunnen maken op overheidsvoorzieningen en niet afhankelijk moeten zijn van organisaties zoals het UAF om hun diploma erkend te krijgen.”
Procedure
Medisch geschoolde vluchtelingen die in Nederland een (para)-medisch beroep willen uitoefenen, moeten bewijzen dat zij kwalitatief even goede zorg kunnen bieden als de in Nederland geschoolde collega’s. Dit gebeurt via een assessmentprocedure uit 2005 en geldt voor elke arts die geschoold is buiten de EER. Voordat inschrijving in het Nederlandse BIG-register kan plaatsvinden, moeten de volgende stappen worden doorlopen.
- Fase 1
Beheersing van de Nederlandse taal. Hoewel er officieel geen minimale eisen zijn om de assessmentprocedure te starten, is de aanbeveling om minstens C1-niveau Nederlands te beheersen. - Fase 2
De assessmentprocedure. Het eerste onderdeel hiervan bestaat uit de zogenoemde AKV-toets. Deze toetst Nederlandse taalvaardigheid, Engelse leesvaardigheid, ICT-vaardigheden en kennis van de Nederlandse gezondheidszorg. - Fase 3
Binnen een jaar na het behalen van het AKV-certificaat kan de Beroepsinhoudelijke (BI) toets worden afgenomen. Het resultaat bepaalt of er een verklaring van vakbekwaamheid wordt afgegeven of dat aanvullende opleiding nodig is. - Fase 4
Als de assessmentprocedure is doorlopen, besluit VWS wanneer de arts mag worden ingeschreven in het BIG-register.
Ook als uit beide competentietoetsen blijkt dat wordt voldaan aan de Nederlandse standaard, moet er drie maanden worden meegelopen in de praktijk om de professionele opstelling nog een laatste keer te beoordelen. Na het doorlopen van de volledige procedure kan de arts in Nederland, als basisarts, zijn of haar beroep uitoefenen.