Brief aan procureur-generaal Rinus Otte

Geachte heer Otte,

U zou kunnen vinden dat ik meerdere moorden op mijn geweten heb. Of om in uw eigen – voorzichtiger – terminologie te spreken: meerdere patiënten op onzorgvuldige wijze heb gedood. Dat ging helaas ook nog eens tamelijk knuddig: om de drie uur een injectie met liever een te hoge dan te lage dosis morfine, al dan niet met Valium (diazepam) want Dormicum (midazolam) was toen nog niet zo populair als nu. Die mensen waren goed af. Zo zou ik ook wel willen doodgaan.

In uw interview met Edwin Kreulen en Alwin Kuiken dat op 8 maart 2018 in Trouw werd gepubliceerd na de aankondiging dat het Openbaar Ministerie (OM) vier strafrechtelijke onderzoeken start naar verdachte gevallen van levensbeëindiging, lijkt u het bestaan van ‘grijze gebieden’ te ontkennen. Voor een jurist die zich richt op medische zaken en ook euthanasie is het uiteraard belangrijk om de illusie dat de euthanasiewetgeving kristalhelder en waterdicht is hoog te houden. In de geneeskunde waren en zijn ‘grijze gebieden’ echter onontkoombaar.

U stelt dat spelregels een wezenlijk onderdeel zijn van het werk van het Openbaar Ministerie: “Als je geen spelregels hanteert kun je niet eens Monopoly spelen met je kinderen.” In de medische branche ­­– voor zover deze is gebaseerd op evidence-based medicine – fungeren honderden protocollen, richtlijnen en voorschriften als spelregels maar er is een voortschrijdend inzicht dat je hiermee niet uitkomt wanneer het gaat om goede, op het individu gerichte zorg. Daarbij komt dat de dood een grillige speelmakker is: vaak mild maar soms heel wreed.

In de geneeskunde waren en zijn ‘grijze gebieden’ onontkoombaar

Ongeveer vijftien jaar voor de euthanasiewetgeving was ik als huisarts getuige van een afschuwelijke dood van een patiënt. Dat mocht nooít meer gebeuren. Een aimabele oncoloog vertrouwde mij ‘zijn beleid’ toe voor het geval het bij terminale patiënten uit de hand loopt. Het lag zo’n beetje tussen palliatieve sedatie (in Nederland te traag op gang gekomen) en een wat minder abrupte vorm van euthanasie in, precies in zo’n grijs gebied, wat een doorn in uw oog is. Men beweert dat morfine het leven niet verkort. Prima, dan heb ik alsnog een mooi excuus! Wat gebeurt er trouwens wanneer patiënten bij palliatieve sedatie geen vocht krijgen?

U zegt: “Je moet bij euthanasie niet louter varen op jouw eigen kompas. Maar ook op wat je vakgenoten hebben afgesproken, en op de wet.” De wetgeving en hetgeen vakgenoten afspreken moeten onderdeel zijn van jouw eigen kompas en je bent jegens jezelf uiteraard verplicht om een zuivere koers te varen, maar uiteindelijk móet jij je volgens mij als arts wel degelijk louter door jouw eigen kompas laten leiden. Dat geldt ook in omgekeerde situaties waarin vakgenoten en de wetgever euthanasie toestaan maar waarin dit niet strookt met het eigen kompas van jou als arts.

In het interview stelt u: “Wat er verder aan medische, maatschappelijke en intermenselijke discussie plaats vindt is voor het OM nog niet direct doorslaggevend.” Als vertegenwoordiger van hetgeen u omschrijft als “een groter belang” lijkt u zich boven iedereen en alles te scharen. Wanneer ik nu bij terminale patiënten zou handelen zoals ik toen als voormalig huisarts deed, zou mij – en heel veel collegae – misschien strafvervolging boven het hoofd hangen. Toen handelde ik echter volgens mij juist. Ik voel ook geen spijt. Alles is anders geworden behalve ongemakkelijke terminale situaties. Wanneer ik in uw schoenen stond zou ik als vertegenwoordiger van het OM wat er in de samenleving, op de werkvloer en tussen mensen gebeurt uiterst serieus nemen en mij mede hierdoor laten leiden.

Met hartelijke groet,

Ignace Schretlen

Delen