Corona-talk

‘Oma had al twaalf uur op de grond gelegen toen zij werd gevonden. Haar toestand was echt kielekiele. Het had weinig gescheeld of ze was omgevallen. Dan hadden wij haar vandaag of morgen kunnen begraven. Maar in het ziekenhuis trok zij snel bij. De dokter dacht nog even aan corona, maar er is geen test gedaan. Ze wilden namelijk dat mens zo snel mogelijk weer naar huis hebben. Oma woont nog op haar eigen. Meneer, dat is toch onverantwoord, nietwaar? Nu gaan ze op zoek naar een plekkie in een of ander verzorgingscentrum of hoe heet zoiets?’

Het is een aandoenlijk tafereel. Andere bezorgers droppen hun pakjes pal voor de voordeur, bellen aan en snellen weg. Dankzij de pandemie hoeven er geen krabbels meer te worden gezet en is het zelfs niet meer nodig om een pakketje persoonlijk te overhandigen. Ook deze jongen maakt altijd aanstalten om weer terug te lopen naar zijn witte – immer stationair draaiende – bestelbusje, maar hij blijft wél nog even wachten tot de deur wordt geopend. Dan wijst hij naar het pakje op de grond. ‘Kijk eens, meneer, wat ik vandaag voor u heb meegebracht,’ klinkt het opgewekt. We kijken elkaar even aan. ‘En dan wens ik u nog een héle fijne dag.’

‘Ik heb het helemaal gehad met corona. Mijn sociale leven is half kapot. Elke dag werk ik de klok rond. Ik woon alleen. Als ik thuiskom is er niemand. Al maanden mis ik bezoek. Meneer, u begrijpt ook wel hoe eenzaam dat is. De hele dag ben ik buiten. Ik ben een buitenmens. Vroeger zat ik in de tuinen. Kijk, die bloeiende magnolia bij uw buren. Daar kan ik écht van genieten. Maar daar moet geen vorst bijkomen, want dan vriest alles kapot. Nu zit ik in de pakjes, maar nog altijd ben ik buiten. Natuurlijk ben ik het laatste jaar een paar keer flink verkouden geweest. Moet je je niet laten testen, vragen dan de mensen bij wie ik langskom. Maar ik ben zelfstandige en voor mij hoeft er echt geen wattenstaaf in mijn neus. Daar kan ik niet tegen.’

‘Op een doodnormale manier ben je belangrijk voor elkaar, terwijl ik niet eens weet hoe hij heet’

Al ruim een jaar ontvangen wij op onze kinderen na nauwelijks mensen. In het begin van de pandemie ben ik behoorlijk ziek geweest maar daarna zijn zelfs ‘gewone’ verkoudheden en griepjes uitgebleven. Al die maanden geen handen geschud, geen zoenen gegeven, niemand omhelsd. Het gemis aan sociale contacten wordt voor een tikkeltje gecompenseerd door corona-talk aan de deur. En soms lijkt het alsof het wederzijds is. Zoals bij deze knul, die door zijn opgewekte stemming niet alleen pakketjes maar ook iets van blijheid rondbrengt. Eén tot twee keer per week treffen we elkaar. De ontmoetingen duren zelden langer dan een minuut. Op een doodnormale manier ben je belangrijk voor elkaar, terwijl ik niet eens weet hoe hij heet.

‘Meneer, weet u wat zo bijzonder is… Ik heb gemerkt dat mensen het juist het laatste jaar steeds meer zijn gaan waarderen dat ik iets positiefs uitstraal. Ik hoor dat regelmatig. Ik vind het fijn om mensen blij te zien. Dat maakt mij zelf ook weer blij. Ik weet maar al te goed hoe belangrijk het is om opgewekt te zijn. Want u moet niet denken dat ik dit altijd ben geweest. Oh, nee, beslist niet. Ik draag een hele zware rugzak bij mij. Dat mag u gerust weten. En ik zou niets liever willen dan dat ik die rugzak van mij af kan doen en ergens achter mij kan laten. Zo simpel is dat echter niet. Maar ik ga nu weer snel verder want ik moet nog langs zo’n zeventig adressen. Meneer, ik wens u nog een héle fijne dag.’

Delen