De Bezem


Frank Heinen (1985) schrijft over sport en cultuur voor o.a. de Volkskrant en HP/De Tijd. In 2009 won hij de Hard Gras Prijs voor Beste Sportjournalistiek. Heinen publiceerde twee boeken over wielrennen en dit jaar verscheen De zaak Tom, zijn romandebuut.  

Tekst: Frank Heinen Beeld: Tessa Posthuma de Boer 

 

Op bezoek bij een pas geopereerde bekende draal ik wat door de hal van het ziekenhuis. Midden in de hal zit een koffietent waar ze koffie, thee en saucijzenbroodjes venten. Er is ook een terras bij. Je kunt lunchen met uitzicht op alle denkbare kwalen.

Er staat ook een plant die ik herken van subtropische zwemparadijzen.

Ik weet nog welk tafeltje. Achterin, weg van de rest, half in een gang. Daar was het. Daar zat ik. Minder lang geleden dan het voelt.

Na de middelbare school liep het vast in mijn hoofd. Ik dacht veel na en trok alleen nog sombere conclusies. Ik durfde ook steeds minder. In die tijd bezocht ik iedere maandagochtend een dame die met mij ‘aan mijn gedachtepatronen’ werkte. Soms vroeg ze me een paar van mijn donkerste gedachten op papier te zetten. Dat deed ik dan, en daar spraken we dan over.

In haar kamer stond een bank waarop ik geen enkele keer heb gelegen. We zaten altijd, aan weerszijden van een massief houten bureau. Ik voelde me de sollicitant die op geen enkele vraag een antwoord weet, maar toch elke week op vervolggesprek mag komen.
Net als mijn gedachten, begonnen onze gesprekken al snel kleine cirkels te beschrijven, steeds vaker zei een van ons iets wat ik me letterlijk herinnerde van een vorige sessie. Ik vermoed dat de mevrouw dat niet doorhad, zij sprak de hele dag over dit soort onderwerpen. Een huisarts houdt ook niet alle teenschimmelgesprekken uit elkaar. Dus zei ik maar niets.

Na een jaar vroeg ze: ‘Hoe vind je zelf dat het gaat?’

Er zijn popsterren die in iedere hotelkamer waar ze komen een spiegel vernielen. Komen ze de volgende avond in een kamer zonder spiegel, dan slapen ze in dezelfde kamer als de nacht ervoor. Is er wel een spiegel, dan zijn ze kennelijk intussen ergens anders.

In die tijd deed ik hetzelfde, maar dan met thee. De therapeute bezat een indrukwekkende theecollectie en elke sessie koos ik een ander smaakje.

Na een jaar vroeg ze: “Hoe vind je zelf dat het gaat?”

Mijn patronen en ik verkasten naar een intensievere behandelvorm. In het ziekenhuis sloot ik aan bij een groep van mensen met uiteenlopende angsten. Er waren hele vreemde bij, maar ja; dat vonden de meeste mensen van die van mij ook.

Twee dagen per week stortte ik me in groepssessies en individuele gesprekken. Tijdens de lunch bespraken we de behandelaars. Een van hen, een lange, dunne vrouw met grote schoenen, werd ‘de Bezem’ genoemd. Tijdens mijn eerste gesprek had de Bezem mij gezegd dat ik moest leren de aandacht van anderen te ondergaan. Exposure, noemde zij dat. Om dat te oefenen, zou ik in de koffietent moeten gaan zitten en een vol kopje koffie op de grond laten vallen.

“Nee”, zei ik. “Dat doe ik niet.”

Die weigering hield ik vier maanden vol. In die vier maanden leerde ik meer over mezelf dan in de twintig jaar ervoor. Op mijn laatste dag daar maaide ik een vol kopje op de vloer. Ja, dat tafeltje daar, dat was het.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen