De concurrentie voorbij

In een interview in Trouw zegt VWS-minister Hugo de Jonge dat zorgaanbieders wat minder moeten denken aan het belang van hun eigen zorginstelling en meer elkaar moeten vinden. Helemaal waar natuurlijk. En zorgaanbieders weten dat zelf inmiddels ook maar al te goed. Als afzonderlijke aanbieders redden ze het niet lang meer. Een ziekenhuis kan de problemen die als een zwarte wolk op de zorg afkomen – toenemende vergrijzing, toename van het aantal chronisch zieken, stijgende zorgkosten, steeds groter wordende personeelsproblematiek – niet alleen oplossen. Een eerstelijns zorgaanbieder kan dat evenmin. Een gemeente ook niet, net zomin als een zorgverzekeraar. Om nog maar te zwijgen van de patiënt.

‘Zorgaanbieders moeten de ruimte krijgen om over schotten heen met elkaar te kunnen samenwerken’

Kunnen ze het samen wel? Als ze handelen naar het besef dat ze het zonder elkaar níet gaan redden, kunnen ze een eind komen. Maar dan hebben ze wel hulp nodig van de overheid, want die zorgaanbieders moeten dan de ruimte krijgen om over schotten heen met elkaar te kunnen samenwerken. En de wet- en regelgeving in de zorg om dit te kunnen doen is – laten we het voorzichtig zeggen – niet altijd heel erg helpend.

Is dus verandering nodig in hoe de zorg moet worden georganiseerd? Ja, dat is duidelijk. Maar betekent dit dat de overheid weer meer centrale regie moet gaan voeren in de gezondheidszorg, zoals De Jonge stelt? Dat is zeer de vraag. Als de overheid de verandering wil bewerkstelligen die ze ziet dat nodig is, kan ze beter een faciliterende rol spelen, door in de wet- en regelgeving de schotten te slechten die de ruimte voor samenwerking in de weg staan. Dat is constructiever dan roepen dat concurrentie in de zorg verleden tijd moet zijn. Die conclusie heeft de zorg zelf al lang getrokken.

Delen