De olifant waar niemand over wil praten

Op het moment dat ik dit schrijf is de nieuwe lockdown in werking getreden en zijn er opnieuw ernstige vrijheidsbeperkende maatregelen van kracht. De door het Outbreak Management Team en de regering veronderstelde noodzaak hiertoe heeft ongetwijfeld tevens te maken met de te laat ingezette en te traag verlopende boostercampagne van de 3e prik, naast de veronderstelde ernstige effecten van de nieuwe en snel aan terrein winnende Omicronvariant van het SARS-CoV-2. Kennelijk willen de beleidsmakers deze keer geen ruimte laten voor een toekomstig verwijt dat ze wéér te laat zijn, want we zijn nu de eerste in Europa met een lockdown. En wanneer ze gelijk hebben, ziet het er slecht uit voor mijn feestelijke viering van de jaarwisseling en kan de Crémant de Bourgogne in de kelder blijven. Met enig vermaak en gevoel voor understatement vroegen buitenlandse collegae mij of we dit keer de intelligente versie van de lockdown oversloegen.

De huidige situatie is er nog steeds een waarbij de druk op de zorg enorm is en hoewel ik mij – om beroepsreden – focus op de ziekenhuiszorg (intramurale zorg), is die druk evenzo aanwezig buiten het ziekenhuis (extramuraal).

Die hoge druk is een feitelijke vertaling van het gegeven dat de aanwezige zorgcapaciteit onvoldoende is voor het totale aanbod. Dat totale aanbod bestaat uit patiënten die een gezondheidsprobleem hebben waarvoor ze graag een oplossing zien. Dat zijn dus niet alleen patiënten met COVID-19 maar ook ‘gewone’ patiënten. Maar onze overheid, het lijkt wel ons hele denken, is geobsedeerd door enkel deze ziekte COVID-19, die overigens in de ruime meerderheid van de gevallen mild of heel mild verloopt, zeker bij jonge voorheen gezonde mensen. Ik wil de effecten van ‘long-covid’ zeker niet bagatelliseren, maar hieromtrent is nog veel onduidelijk, met name wat betreft de ernst en werkelijke frequentie van voorkomen.

‘Hou nu eens op om patiënten te discrimineren op basis van hun aandoening’, denk ik vaak

De maatregelen en acties van de overheid zijn steeds en vooral hooguit reactief. Ondanks een belangrijk rapport van de KNAW en WRR waarin verschillende toekomstige scenario’s met COVID-19 worden geschetst, is het moeilijk om een visionair beleid van het bevoegde gezag te ontdekken. Hou nu eens op om patiënten te discrimineren op basis van hun aandoening, denk ik vaak. Laten we COVID-19 patiënten gewoon scharen onder ‘patiënten’ en dan kijken hoe we met onze mogelijkheden de best mogelijke zorg kunnen bieden aan alle patiënten.

Het is daarom zo erg, dat noch de overheid, noch de zorgverzekeraars, noch de artsenorganisaties eindelijk durven te erkennen dat er algehele schaarste is aan zorgcapaciteit voor alle patiënten met bijbehorende consequenties en dat dús de beschikbare capaciteit eerlijk verdeeld moet worden. Zoals laatst een bekende ondernemer mij influisterde, het lijkt wel of je aan alles dood mag gaan behalve aan COVID-19.

Denk nu maar niet dat de ‘zorgcoaches’ van de zorgverzekeraars heel erg behulpzaam zijn om je chemotherapie of oncologische operatie eerder te krijgen op een geschikte plaats. De braafpraterij overheerst met het noemen van onhaalbare aantallen IC-bedden als oplossing, pretenderen van ‘inhaalzorg’ en het herhalen van het feit dat ‘we de beste zorg van de wereld hebben’ of het simpelweg wegkijken en niet (be)noemen van de problemen.Bekende managerial prietpraat tiert welig om maar te verbloemen dat er een probleem is. Maar we moeten toch eerst de diagnose stellen voordat we het probleem kunnen oplossen.

Welnu, het probleem is schaarste die niet heel snel is op te lossen. En natuurlijk moeten we werken aan het oplossen van de problemen die daaraan ten grondslag liggen en die ook al in ruime mate vóór de COVID-crisis speelden. Maar nu even: hoe nú verder?

Allereerst: de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk gebruiken. Graag verwijs ik naar mijn eerdere bijdragen hierover zowel wat betreft de centralisatie van patiënten met een heel besmettelijk ziektebeeld zoals COVID-19, als de drastische reductie in administratie, registratie en bureaucratie. Wanneer nu iedereen wil erkennen dat er schaarste is, kunnen we beginnen met het eerlijk verdelen van de capaciteit.

Dat betekent dat we een bepaalde capaciteit, waaronder ic-bedden, reserveren voor acute aandoeningen, waaronder COVID-19 en een ander deel voor de niet-acute aandoeningen. En wellicht moeten we los daarvan, gezien het epidemische karakter, het aantal ic-bedden t.b.v. COVID-19 patiënten landelijk maximeren en de opname-indicatie daaraan aanpassen.

‘Niet naar de IC gaan wil niet zeggen dat de patiënt niet behandeld wordt’

Voor de duidelijkheid en voordat anderen gaan roepen ‘dan stikken die patiënten’ het volgende: optimaal behandelen ook buiten de IC is mogelijk. Niet naar de IC gaan wil niet zeggen dat de patiënt niet behandeld wordt. Zoals ik vaak in dit soort discussies stel, we stoppen pas een behandeling wanneer de patiënt is overleden. Maar het kan wel betekenen, optimaal behandelen buiten de IC, dat het doel niet is het leven coûte que coûte te verlengen, maar de patiënt optimaal comfortabel te laten zijn, zonder pijn, zonder angst en zonder ademnood en ook, waardig en menswaardig te kunnen laten overlijden.

Daar is overigens niets nieuws aan. Nog sterker, dat is een belangrijk deel van het werk van intensivisten. Bedenk dat momenteel ongeveer 40 procent van de Covid-19 patiënten op de IC na 8 weken is overleden.

Laten we alsjeblieft die discussie over deze olifant in de kamer voeren. Die discussie over het eerlijk en rationeel verdelen van de beperkte zorgcapaciteit is al veel te lang taboe.

Delen