De patiënt van kamer 11

Exclusieve voorpublicatie van het titelverhaal ‘De patiënt van kamer 11’ uit de nieuwe gelijknamige verhalenbundel van ic-verpleegkundige Jessica Kloosterboer.

Dit verhaal speelt zich af in de nieuwjaarsnacht van 2020/2021.

De patiëntenoverdracht aan het begin van de dienst is in COVID-tijd, ondanks dat we overvol liggen, snel klaar. Vanavond is dat wel fijn, aangezien het oudejaarsavond is. Als collega’s van de nachtdienst zijn we een half uur eerder gekomen zodat de avonddienst iets eerder naar huis kan en daardoor hopelijk thuis met het gezin nog kan proosten op een nieuw, beter jaar. Beter dan 2020 als het even kan.

Inmiddels zijn wij op de ic namelijk COVID ook wel een beetje beu. Het werk is zwaar. Heel zwaar. Zwaarder dan we de jaren hiervoor ooit, met welke griepgolf dan ook, hebben meegemaakt. En het helpt niet mee dat thuis óók alles draait om COVID. Het nieuws staat er bol van, iedereen praat erover. Als ik mensen spreek, vragen ze ook steeds naar hoe het gaat op mijn werk. Ik heb daar geen probleem mee, maar het is soms wel heel veel corona. Zeker nu er weer een lockdown en een avondklok is.

De onvrede onder de bevolking is voelbaar, begrip voor het vuurwerkverbod lijkt ver te zoeken. De opmerking van iemand ‘Die ziekenhuizen moeten niet zeiken over ons vuurwerk’, die 146 likes krijgt onder het nieuwsbericht, voelt niet als het applaus dat we eerder mochten ontvangen. Ook al spreek ik mezelf toe dat ik dat niet op die manier moet zien. Er zijn juist veel meer mensen die het bericht niet hebben geliked. Want 146 likes is niks. Maar wanneer je het zwaar hebt, valt dit niet altijd mee.

Achter onze deuren spelen zich vele persoonlijke drama’s af

Op onze ic hebben we de afgelopen jaren slechts één vuurwerkslachtoffer gezien, dus wat dat betreft begrijpen we het wel. Een vuurwerkverbod is er niet gekomen om juist ons werk te ontlasten. Maar we liggen nu alweer een hele tijd vol. Echt heel vol. Geen bed meer over.

Achter onze deuren spelen zich vele persoonlijke drama’s af waar het grootste deel van de Nederlandse bevolking geen enkel besef van heeft. Wanneer je nu om welke reden dan ook hier in Deventer op de ic moet zijn, dan kan dat eigenlijk niet. Dan moeten we een ambulance gaan regelen (die er ook nauwelijks zijn) om de patiënt naar een andere regio te vervoeren, naar een ander ziekenhuis, waar ook amper bedden zijn. Een onderschat groot probleem met gigantische impact, ook voor familieleden.

We praten nog even kort met de late en nachtdiensten over hoe dit ons allemaal raakt, wat het met ons doet, en dan starten we snel de overdracht. Tijdens de globale overdracht worden normaal gesproken (voor COVID dus, nu is het allesbehalve normaal) alle patiënten even per kamer benoemd. Waarvoor ze liggen (opname-indicatie) en welke bijzonderheden er zijn, zodat we een inschatting hebben van de zorgzwaarte.

“Alle patiënten hebben COVID”, begint de collega van de late dienst, “behalve kamer 11”. “Alle patiënten liggen aan de beademing en zeven liggen op hun buik of worden zo nog gedraaid, behalve kamer 11. Kamer 1 tot en met 5 liggen aan de dialyse. Alle patiënten zijn instabiel en hebben hoge doseringen medicatie, zo ook kamer 11.”

Voor ons als nachtdiensten duidelijk. Op alle kamers is het dus isolatieverpleging, behalve op kamer 11. Die meneer ligt hier pas net, omdat hij door onduidelijke oorzaak een heel lage bloeddruk heeft, en daar moet vannacht nog het één en ander aan onderzoek gebeuren.

De leerling van vannacht krijgt de patiënt op kamer 11

Bij de patiëntenindeling krijgen we allemaal twee ernstig zieke patiënten onder onze hoede. De leerling van vannacht krijgt de patiënt op kamer 11, de enige patiënt van de afdeling die ze kan doen gezien haar leerproces. Ze doet nog geen beademing en eigenlijk ook nog geen instabiele patiënten, maar mijn collega is haar begeleider en heeft dus naast haar eigen twee instabiele patiënten ook kamer 11 en het leerproces van haar leerling onder haar hoede. En dan begint de dienst.

We zijn met zes verpleegkundigen en een leerling op dertien patiënten. Eigenlijk ligt er ook nog iemand op de spoedeisende hulp met COVID, maar die kan er niet meer in. De patiënten zijn allemaal echt ernstig ziek. Met mijn twee patiënten heb ik de handen vannacht overvol. Het is eigenlijk te veel, dus ik moet gaan prioriteren en kijken wie van mijn collega’s mij kan ondersteunen. We overleggen welke werkzaamheden even kunnen wachten. Maar niemand kan een ander helpen, een drietal collega’s staat zelfs al aan het begin van de dienst volledig vast.

De tijd vliegt voorbij. Tussen half elf en half twaalf hebben we al een patiënt gereanimeerd, twintig bloedstolsels uit de longen van een andere patiënt gehaald en ik heb mijn continu alarmerende dialyse afgebouwd. Opbouwen en de behandeling weer starten; er is geen tijd voor. De nieren van de patiënt hebben wel prioriteit, maar er is niemand die dit kan oppakken.

Want ondertussen is ook duidelijk geworden dat de patiënt op kamer 11 hevig bloedt en dat ik daar ondersteuning moet gaan bieden. Goed geobserveerd door de leerling-verpleegkundige die heel consequent om onze assistentie blijft vragen. Ze geeft haar grenzen aan terwijl ze onder hoge druk de zakken bloed in haar patiënt staat te drukken. Ze knijpt het zakje letterlijk met haar handen (bij tekort aan drukzakken op de afdeling) de patiënt in.

De familie zit er verslagen naast, terwijl wij doen wat we kunnen.

Door COVID zijn veel materialen op, er is tekort aan veel en nu hebben we eigenlijk geen handen om even te gaan zoeken, of om een bloedverwarmer op te halen. Haar patiënt heeft inmiddels alle kleur verloren. De familie zit er verslagen naast, terwijl wij doen wat we kunnen. We proberen de partner van de patiënt uit te leggen wat we doen en waarom, maar hen echt begeleiden is lastig, of eigenlijk onmogelijk.

En ik baal van mezelf dat ik in gedachten blij ben dat ze nauwelijks vragen stellen. Ik baal ook van mezelf dat ik tussendoor de leerling geregeld weer even alleen moet laten voor een alarm op mijn eigen kamers. Ik merk dat ze gespannen is en regelmatig mijn bevestiging zoekt. Ze opent gehaast een verpakking en sproeit daardoor infuusvloeistof over de patiënt en over mij heen. De familie lacht. En dus lachen wij ook, van spanning. Maar eigenlijk vinden we het geen van allen grappig.

Met haar telefoon tussen haar schouder en oor belt de leerling achtereenvolgens de intensivist (die vaststaat bij de reanimatie), de arts-assistent (die vaststaat bij de longspoeling), de operatiekamers (om te zorgen dat de patiënt daar snel terecht kan) en de hoofdwacht voor meer handen (die is namelijk verpleegkundige omloop voor het hele ziekenhuis waardoor we meteen horen dat het in het hele huis druk is, geen verrassing). Terwijl ik de leerling complimenteer en haar vertel door te gaan met wat ze doet, maak ik de patiënt klaar voor transport naar de operatiekamers. Ik bel voor meer bloed. ‘NU.’

Op het moment dat ik de kamer afloop om de zakken bloed te gaan aannemen, zie ik twee van mijn collega’s staan. Midden op de half verlichte gang van onze ic, tussen de alarmerende monitoren. Rode lampen branden boven de deuren van de patiëntenkamers om de akoestische alarmen nog eens extra te onderstrepen, een rode gloed overstemt de nachtverlichting. In het raam achter hen zie ik het vuurwerk massaal de lucht in gaan. Ze huilen en omhelzen elkaar. Het is middernacht.

‘Gelukkig nieuwjaar’ voelt even niet zo

‘Gelukkig Nieuwjaar’ voelt even niet zo. Het voelt voor mij zelfs heel even alsof er duizenden middelvingers de lucht in worden geschoten, speciaal voor ons. In alle kleuren van de regenboog, om ons te laten weten met luide knallen dat men thuis even niet aan coronamaatregelen wil doen. Dat wat achter deze gesloten deuren gebeurt even niet hun zorgen zijn. En dat klopt eigenlijk ook. Het zijn op dit moment onze zorgen. En de kwaliteit van zorg schiet momenteel ernstig tekort.

Het verhaal gaat verder onder het beeld

Illustratie: Mirjam Molenaar – Former

En terwijl ik daar aan de grond genageld sta, vol verwondering en verbijstering naar het vuurwerk sta te kijken, vloeit de tijd tussen onze vingers weg, zoals het bloed uit onze patiënt op kamer 11. Zoals de tranen uit de ogen van de leerling die nog steeds staat te knijpen op het moment dat ik haar de nieuwe zakken breng. Zoals het leven uit de patiënt waarvan ik zojuist hoor dat deze helaas niet succesvol werd gereanimeerd. En hoe positief ik ook in mijn werk sta, dit doet me zeer.

We hebben in ieder geval weer een bed vrij voor de volgende patiënt, denk ik cynisch. Ik kan er niks aan doen. Over een uur is het bed klaar voor de patiënt die nog op transport ligt te wachten op de spoedeisende hulp. Die kan in ieder geval toch in haar eigen stad terecht voor de juiste zorg. Maar mijn hart huilt. Wat nou; ‘Gelukkig Nieuwjaar’?


Jessica Kloosterboer – Duijnmaijer is ic-verpleegkundige in het Deventer Ziekenhuis. Op Twitter schreef ze de afgelopen jaren over haar werk op de ic. Haar bijdragen werden door velen gewaardeerd en ze verwierf in korte tijd veel volgers, maar ontving ook bedreigingen.

Lange tijd schreef ze daarom enkel onder de twitternaam @aboutanurse. Met de verhalenbundel De patiënt van kamer 11 (over werken met zowel COVID19- als andere patiënten) komt ze uit de anonimiteit. Het boek, te bestellen via dz.nl/boek, wordt uitgegeven in samenwerking met het Deventer Ziekenhuis en verschijnt december 2022.

Delen