‘De tour zal nooit schoon worden’
Gepensioneerd arts Michel Karsten verstrekte tijdens zijn loopbaan bewust doping aan sporters die hierom vroegen. Het leverde hem de twijfelachtige bijnaam ‘dopingarts’ op. Zelf zag hij het als zijn taak om de risico’s van doping zo veel mogelijk te beperken.
Tekst: Roel Notten
Dat Michel Karsten (72) vooral herinnerd wordt als dopingarts, betreurt hij. De gepensioneerde arts, inmiddels woonachtig in Frankrijk, kreeg gedurende zijn werkzame leven veel kritiek van collega’s op zijn bereidheid om sporters van doping te voorzien. Toch staat Karsten nog altijd achter zijn gemaakte keuzes. Doping is er altijd geweest en zal er ook altijd blijven, is zijn standpunt. Opmerkelijk omdat aangescherpte regels en strengere controles het gebruik van doping in bijvoorbeeld de wielersport juist terug lijken te dringen. “Dan heb je het alleen over de categorie A-sporters die aan de top bivakkeert”, stelt Karsten. “De B-categorie net daaronder wil ook heel graag kampioen worden, maar daar wordt veel minder streng gecontroleerd. Ook de mate van controle verschilt van land tot land. In Frankrijk bijvoorbeeld, kan justitie ingrijpen omdat doping bij wet verboden is. Hierdoor doet de Tour de France-directie er alles aan om dopingcontroles zo veel mogelijk negatief te laten zijn, anders is het imago naar de knoppen.”
Lees verder (pdf).
6 reacties
Eind 2012 bezocht ik de Rechtbank te Arnhem. Daar speelde de zaak Rabobank versus de wielrenner Michel Rasmussen. Allerlei getuigen kwamen verklaren dat de ploegleiding van de Rabobank wielerploeg geen weet hadden van het o.a. Epo gebruik van Rasmussen. Ook de ploegarts, Geert Leinders werd gehoord.
Uit de mond van Geert Leinders noteerde ooit een journalist de volgende quote: ‘Ik was daar, het product (epo. JS) was daar. Kan ik niet weggommen. Ik heb er altijd goed over nagedacht hoe daarmee om te gaan. Dat is het enige wat je kunt doen. Zero tolerance is politiek, heeft niets met wielrennen te maken.’
Ik gebruik die quote in mijn boek Amarcordsneeuw, overpeinzingen van een filosoferende fietser. Daarbij stel ik me voor hoe een verantwoordelijke zich ooit in Neurenberg zou hebben verdedigd met ‘Ja, we hadden dat gas, kan ik niet weggommen, en die treinen bleven maar komen.’ Geert werd met alle egards behandeld tijdens zijn verhoor en verschool zich, als dat zo uitkwam, graag achter zijn beroepsgeheim.
Jammer genoeg is de Inspectie, de KNMG nog steeds onverantwoord tolerant tegenover schmierende medici. In plaats van zich te beperken tot de gezondheid van de sporters, mengt dit medisch geschoold zwerfvuil zich in het schimmige veld van prestatieverhoging. En dat allemaal onder het excuus, er wordt anders toch gebruikt dus dan maar beter onder mijn medisch geschoolde begeleiding. Daarom liep het ’s avonds vol in de wachtkamer van de Rolinks van het metier. De fietsers, zwemmers, voetballers, atleten, schaatsers enzovoort kregen allemaal medisch begeleid anabolen toegediend. Geen hond die er zich druk over maakte toen.
Joep Scholten
10 juli 2014 / 12:22Reactie van M.E.H. Karsten: 12 juli 2014
De heer J. Scholten is niet op de hoogte van de houding van de ‘Inspectie voor de Gezondheidszorg’ en de KNMG.
Vóór 1995 was de Inspectie volledig op de hoogte van de dopingmiddelen verstrekkers en begeleiders (ook
artsen). Er was toen bij de overheid geen prioriteit om toenmalige inspecteur (die alles in kaart had gebracht) te laten ingrijpen .
In 1995 heeft de Vereniging voor Sportgeneeskunde (en in 1996 ook de KNMG) ‘Richtlijnen voor artsen omtrent het sportmedisch handelen’ vastgesteld.
Zoals in het interview staat heb ik daaraan meegewerkt vandaar de onderstaande tekst
In die richtlijnen:
9 De arts die benaderd wordt door een gezonde sporter met het verzoek dopinggeduide
middelen voor te schrijven, dient op dit verzoek afwijzend te reageren.
Bij het merendeel van de takken van sport is het gebruik van een groot aantal middelen verboden wegens
vermeende prestatie bevorderende effecten. Deze dopinggeduide middelen zijn door de internationale
organisaties bij reglement verboden. De lijst is doorgaans dezelfde als de lijst vastgesteld door het
Internationaal Olympisch Comité.
Het voorschrijven van dopinggeduide middelen aan sporters is in strijd met “good medical practice” en
met datgene wat bij de beroepsgenoten gebruikelijk is.
Regel I 1 van de herziene gedragsregels voor artsen stelt dat de arts zich bij zijn beroepsuitoefening laat
leiden door:
– De bevordering van de gezondheid en het welzijn van de mens.
– De kwaliteit van zorg.
– Het respect voor zelfbeschikking van de patiënt.
– Het belang van de volksgezondheid.
Het voorschrijven van dopinggeduide middelen, dan wel de systematische begeleiding van overigens
gezonde sporters bij het gebruik van deze middelen, is in strijd met enige van bovenstaande items. De
WMA-verklaring is zeer expliciet over dit onderwerp (regel 4).
Terecht wordt hier door de KNMG de kanttekening gemaakt dat bij gebruik van sommige
dopinggeduide middelen er niet alleen sprake kan zijn van gezondheidsrisico’s voor de gebruiker zelf,
maar dat er ook een gevaar voor derden bestaat (KNMG, Medicus en Sport, met name doping MC. 47,
1526-1527, 1984).
De arts heeft niet alleen de plicht de sporter te wijzen op de gezondheidsrisico’s die verbonden zijn aan
het gebruik van doping geduide middelen, maar ook dat dit gebruik in strijd is met de regels in de
betreffende tak van sport. De arts kan ervan uit gaan dat de sporter zich geconformeerd heeft aan deze
regels via zijn lidmaatschap van deze sportorganisatie.
Hoewel ook het adviseren van sporters over het gebruik op gespannen voet staat met de aangehaalde
algemene regels van KNMG en WMA, is volledige afwijzing van medische bemoeienis bij dergelijke
verzoeken niet houdbaar. Ten eerste wordt bij een categorische afwijzing van de hulpvraag de
gelegenheid gemist om de sporter af te houden van onnodig medicijngebruik. Ten tweede ontneemt men
de sporter – ook al blijft deze willens en wetens gebruiken – de mogelijkheid om de gezondheidsschade
zoveel mogelijk te beperken. Uit gericht medisch onderzoek gebleken bijwerkingen van gebruikte
middelen zullen de sporter doorgaans er van overtuigen om minder van deze middelen te gaan gebruiken
of zelfs om het gebruik tijdelijk, dan wel definitief, te staken.
Het beginsel van “niet schaden” leidt tot het niet onnodig voorschrijven van medicijnen. Hetzelfde
beginsel toepassend bij het al dan niet ingaan op de hulpvraag, leidt tot de conclusie dat de arts wel op de
hulpvraag moet ingaan, omdat categorische afwijzing schade met zich mee kan brengen. Deze schade
kan nog groter zijn in het geval dat de sporter, bij ontbreken van enige adviesmogelijkheid door een arts,
zich door ondeskundigen laat adviseren.
Richtlijn 9 geldt in beginsel voor elke arts die in zijn/haar beroepsuitoefening met een sporter te maken
heeft. Voor de arts die op enigerlei wijze gebonden is aan de sportorganisatie(s) waarvan de sporter lid
is, kan het verzoek van de sporter aanleiding zijn tot een conflict van plichten. De arts dient in dat geval
zorg te dragen voor adequate verwijzing naar een andere arts, die niet op vergelijkbare wijze gebonden
is.
Tenslotte is het aanbevelenswaardig de sporter in positieve zin te (laten) begeleiden door hem
mogelijkheden aan te bieden voor een goede sportmedische, diëtaire, trainingsfysiologische of
andersoortige begeleiding met als oogmerk het optimaliseren van de sportprestatie.
Collega Leinders verschool zich bij zijn verhoor niet achter zijn beroepsgeheim !
Het beroepsgeheim is immers niet van hem maar is het geheim is van de sporter in kwestie.
De KNMG en de VSG respecteren de bovenstaande richtlijnen.
De termen ‘schmierende medici’, ‘medisch geschoold zwerfvuil’ en de ‘Rolinks van het metier’ laat ik geheel voor rekening van Scholten.
Jammer dat Scholten geen mening heeft over het voorschrijven van anabole androgene steroïden, aan patiënten met een incomplete dwarslaesie en patiënten na een orthopedische operatie, bij hun revalidatie.
Michel E.H. Karsten
12 juli 2014 / 17:3413 juli 2014
Ter verduidelijking door: Michel Karsten
Het doel van mijn interview aan Roel Notten was aandacht te schenken aan het voorschrijven van ‘anabole androgene steroïden’ aan patiënten die revalideren na een incomplete dwarslaesie en aan patiënten die revalideren na een orthopedische operatie.
Gezien de farmacokinetiek van deze middelen, de juiste training, voldoende rust en gevarieerde eiwitrijke voeding om het juiste punt van de supercompensatie te bereiken , kan een optimale revalidatie bereikt worden.
Helaas denken nog teveel artsen dat het hier gaat om verboden middelen. Het zijn echter verboden middelen in de sport (verboden middels één van de vele spelregels in de sport) doch het zijn (nog) geen verboden middelen gezien de Nederlandse wetgeving.
In ontwikkeling zijn ‘selectieve androgeen receptor stimulatoren’ en ‘myostatine remmers’, welke ook op dwarsgestreepte spieren werken en niet de androgene bijwerkingen hebben.
Ook deze middelen staan of zullen prompt op de dopinglijsten staan, doch zijn niet wettelijk verboden.
Natuurlijk moet nog veel wetenschappelijk onderzoek bovenstaande bewijzen. Maar doe dat wetenschappelijk onderzoek dan ook ten gunste van de revaliderende patiënten.
Michel E.H. Karsten
13 juli 2014 / 11:05In die laatste opmerking zit het grote verschil. M.E.H. Karsten gooit patiënten met een ernstige aandoening en gezonde sporters op één hoop.
De verleiding is groot om nu te verwijzen naar de calamiteiten veroorzaakt door ‘sportartsen’ die dit onderscheid niet konden of wilden maken. Maar over de hoeveelheid kapot gespoten knieën, enkels en bijv. achillespezen blijft het gissen. Eveneens is onduidelijk wat het gebruik van anabolen, epo, groeifactoren en andere vaak obscure stofjes – niet zelden zitten ze nog in de dierproeffase van hun ontwikkeling – aan narigheid in petto hebben. Nemen we echter de handelwijze van ‘artsen’ in de voormalige DDR als voorbeeld, dan weten we dat deze ‘Welwillenden’ van een bedenkelijk systeem veel restschade op hun geweten hebben.
Recent kwam bovendrijven dat bijv. in het wielerpeloton de pijnstiller Tramadol in veel ploegen standaard in de laatste bidon aan renners wordt uitgereikt. Al die ploegen hebben artsen in dienst die zeggen te waken over de gezondheid van hun renners.
In zogenaamde contactsporten worden pijnstillers zo overvloedig gebruikt dat ze inmiddels worden gelinkt aan het ontstaan van depressies en zelfmoorden. Recent bleek dat meer dan de helft van de zaalhandballers in het nationale team pijnstillers voor een wedstrijd nam. Ook voetbal is al jaren verdacht. En dat allemaal geïnitieerd of gereguleerd door artsen die zich verschuilen achter de dooddoener: als ik het niet doe doen ze het zelf en dan is het leed helemaal niet meer te overzien.
Wat is er mis met die dokters? Willen of kunnen ze geen ‘nee’ verkopen? En zit in dat onvermogen misschien wel meer oorzaak dan we vermoeden? In ieder geval heeft het te maken met communicatie en dat blijkt veel moeilijker dan je verschuilen achter een aantal richtlijnen uit een of ander protocol. Natuurlijk is de Inspectie nog steeds niet gewend om eens in die spreekkamer te gaan zitten tegenover die dokters en moeilijke vragen te stellen. Tja, dokters onder elkaar, altijd lastig.
Joep Scholten
13 juli 2014 / 12:1214 juli 2014
Reactie (3) van: Michel Karsten
Scholten heeft het over ‘sportartsen’, ‘artsen’, kapot gespoten knieën, enkels en bijv. achillespezen en over medicijnen als corticosteroïden, groeifactoren, Tramadol, ‘obscure stofjes’ en pijnstillers welke gelinkt worden aan het ontstaan van depressies en zelfmoorden.
Het is duidelijk dat de ‘oud’-wielrenner, artsenbezoeker en auteur Scholten op een totaal andere golflengte zit dan ik, een ‘oud’-huisarts, politiearts en sportgeïnteresseerd arts.
Ik weet weinig of niets van wielrensport; Scholten weet blijkbaar weinig over het verantwoord sportmedisch handelen van (sport)artsen.
Het lijkt mij verstandig om deze oeverloze discussie te beëindigen; hetgeen ik bij deze zal doen.
Michel E.H. Karsten
14 juli 2014 / 10:04Ooit hield een collega artsenbezoeker een wetenschappelijk goed onderbouwde lezing over HIV en de gevolgen daarvan. Zijn toehoorders, allemaal artsen, waren erg onder de indruk. Tot hij naar eer en geweten antwoordde op hun vraag aan welke universiteit hij gestudeerd had. Zijn ‘Ik ben autodidact,’ stelde het gezelschap erg teleur.
Dr. Karsten roept wat kernwoorden uit mijn reactie en concludeert daaruit dat hij en ik niet op dezelfde golflengte zitten. Hij zegt veel niet te weten en veronderstelt tegelijkertijd bij de ander ook de nodige kennislacunes. Daarna kenschetst hij wat activiteiten van ondergetekende en zet dat tegenover de zijne van (oud) huisarts, politiearts en sportgeïnteresseerde arts. Opeens herinner ik me weer dat gezelschap medici zo vol lof over een lezing tot het woord autodidact die betovering doorbrak.
Kennis vergaren kan op vele manieren. Het zou eindelijk tot het eind toe moeten duren. Sommige mensen echter gun je om meerdere reden heel nadrukkelijk hun pensioen.
Joep Scholten
15 juli 2014 / 11:30