De woorden

Jessica Durlacher (1961) schreef een vijftal romans, vier novelles, tal van verhalen en twee scenario’s. Begin dit jaar verscheen haar roman De stem.  

Tekst: Jessica Durlacher | Beeld: Suzanne Aarts

Het is zo fantastisch simpel, in Nederland, even naar de dokter als je iets niet vertrouwt. Vaak is er inderdaad niets aan de hand, en bedenk je achteraf met enige schaamte dat je net zo goed niet had kunnen gaan – al voel je je vooraf bang en erna gerustgesteld. De woorden van de dokter herhaal je thuis letterlijk, alsof ze een mate van kwaliteit en waarheidsgehalte hebben die die van anderen ver overstijgt. En dat is ook zo, want diagnoses op grond van kennis zijn nu eenmaal waardevoller dan de lustig verzonnen hypotheses van onszelf, thuis-kwakzalvers en dilettanten.

Het gevoel voor taal, stijl en toon van artsen is daarbij voor mij bepalend voor iemands kwaliteit als arts. Zo vergeet ik nooit wat de schoolarts over mijn negenjarige hoofd heen tegen mijn moeder zei. Het schopte mij in een klap uit mijn paradijs van onbeperkte ijsjes, koekjes en toetjes. Vanaf de woorden: ‘ze is duidelijk te vol, maar haar gewicht is nog binnen de maat’ stopte ik met eten wat ik wilde, en kon ik niet meer naar mezelf kijken zonder hevige innerlijke afkeuring. De fundamenten van een puberale eetstoornis werden daar op dat moment gelegd, het gevoel van diepe vernedering door die woorden was onvergetelijk. 

Of neem het verhaal van mijn moeder die als twintigjarige met hoofdpijn bij de dokter kwam en te horen kreeg dat ze misschien een ‘leuk vriendje’ moest zien te vinden, dan zou de hoofdpijn vanzelf overgaan. Bij de insinuatie hoorde een ‘snurkend lachje’ (moeders woorden). 

‘Jij hoeft je geen zorgen te maken, jij wordt een heel grote man’

Een jongetje (7) dat met chemo werd behandeld in het AMC voor acute leukemie, wachtte met zijn moeder, een vriendin van me, urenlang in de wachtkamer op de oncoloog. Terwijl het jongetje suffer en zieker werd, liet de professor zich niet zien. De verpleegster achter de balie zag het patiëntje wel, maar toen mijn wanhopige vriendin vroeg hoelang het nog duurde, kreeg ze te horen: ‘Mag ik als-tu-blieft even mijn lunch opeten? Anders ga ik van mijn graatje.’ Dat graatje! Ook dat zal ik niet licht vergeten. 

Maar een voorbeeld van empathie en de juiste woorden heb ik ook. Mijn eigen zoon van indertijd veertien bezocht de schooldokter met een, van de zenuwen, razend hart en bevende knieën. Als enige van zijn vrienden had hij zijn zogenaamde groeispurt nog niet gehad en hij wanhoopte over de kleur en kwaliteit van zijn toekomst, die wat hem betreft volledig afhankelijk was van zijn toekomstige lengte. De dokter nam de tijd voor alle onderzoeken, woog en mat groeischijven, benen, handen, voeten van mijn bang zwijgende zoon. Ze nam hem op en zag zijn gedachten. Haar toon was warm en liefdevol. ‘Jij hoeft je geen zorgen te maken, jij wordt een heel grote man.’ De opluchting was groot als een fanfare en het doktersbezoekje zou ‘mythische proporties’ aannemen. 

Inmiddels is mijn volwassen zoon 1.89 meter. En hoe rationeel we beiden ook zijn, zowel mijn zoon als ik koesteren nog steeds de geheime gedachte dat het haar magische woorden zijn geweest die hem zo groot hebben gemaakt. 

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen