Middelmaat als norm

De teerling is geworpen. De vrije artsenkeuze is afgeschaft, zo u wilt ‘aangepast.’ Iedereen weet dat dit niets te maken heeft met keuzevrijheid voor patiënten, maar met het vergroten van de macht van verzekeraars. De Eerste Kamer moet zich er nog over buigen, maar deze ‘Chambre de Réflexion’ is tegenwoordig dusdanig politiek dat de uitkomst wel vaststaat.  Beroepsorganisaties van tandartsen, huisartsen en fysiotherapeuten stellen in een gezamenlijke verklaring tevreden vast dat het besluit rondom de  vrije artsenkeuze niet op hen van toepassing is. Over solidariteit met de GGZ en de psychologen gesproken.

En daar zit een pijnpunt. Onderlinge verbondenheid tussen zorgverleners is niet groot. Endemische angst voor verzekeraars en Nza is daar debet aan. Wat opvalt is een gebrek aan ethisch debat over de grondbeginselen van zorg. Samenwerking tussen beroepsorganisaties met de aan politiek gelieerde machthebbers zoals NZa, om de zorgwet tot een succes te maken, blijkt een sluipend gevaar. Het heeft iets weg  van een collaboratie met de vijanden van goede en kwalitatieve zorg. Een gegeven dat vooralsnog niet tot het zorgethische domein is doorgedrongen. 

Onlangs deed de rechter uitspraak in een zaak waarin een grote ziektekostenverzekeraar een tandarts er van beschuldigt een ‘bovengemiddeld’ aantal verrichtingen te declareren. De patiënten van deze tandarts werden aangeschreven met het dringende advies een andere tandarts te zoeken. ‘Naming and shaming’ heet dat in goed Nederlands. Op de vraag sinds wanneer het gemiddelde de norm is, hoe het zit praktijkvariatiecijfers en patient reported outcome measurements (PROMs) werd niet geantwoord. Wie topzorg wil leveren komt onvermijdelijk in aanraking met de middelmaat. Overigens kwalificeer ik de uitspraak als rechtspolitiek wat wel vaker voorkomt bij klassenjustitie. Welhaast verveeld stelde rechter de verzekeraar in het gelijk. Wat rest is een bodemprocedure maar u bent gewaarschuwd. Het initiatief om als kleine zorgverlener of belangenclub de machtige verzekeraar met haar van belang geachte ‘maatschappelijke’ taak, in naam van kwaliteit en dienstverlening ter verantwoording te roepen, lijkt nauwelijks kansrijk.

Daarnaast, wederom op het punt van de vrije artsenkeuze, hebben commerciële partijen de belangenbehartiging van zorgverleners overgenomen. Dit is schadelijk. Niet voor niets interpreteren politici dit gegeven als een poging tot inkomensbehoud en al helemaal niet een strijd om een Hippocratische ethos.  

Er zit niet anders op dan aan soul searching te doen. Waarom zijn we ook alweer zorgverlener? Om op te komen voor de belangen van onze patiënten; het niet over te laten aan de NPCF en de verzekeraars met hun vergelijkingssites. Niet alleen het herwinnen van de sympathie van de patiënt is cruciaal. Ook de kwaliteit van belangenbehartigingsorganisaties  in de zorg dient onder de loep te worden genomen. De tendens om als loopjongen van de verzekeraar of als vooruitgeschoven post van de NZa te functioneren is tenenkrommend.

Delen