Geen polonaise

Liever kwaliteit van leven dan levensverlenging, blijkt uit onderzoek onder artsen en verpleegkundigen. Waar onder het algemene publiek 13 procent zegt iedere levensverlengende behandeling te zullen aangrijpen als dit nodig is, zegt slechts 2 procent van de artsen en 3 procent van de verpleegkundigen dit te zullen doen. Dit onderzoek, uitgevoerd door KNMG en V&VN, bevestigt wat eerder al in de literatuur werd verondersteld.

Terecht wordt in de berichtgeving over het onderzoek de vraag opgeworpen of artsen en verpleegkundigen ook echt handelen naar wat ze zeggen. Ze doen hun uitspraken op het moment dat ze gezond zijn. Maar ze zien dagelijks in hun werk hoezeer mensen toch aan het leven blijken te hechten als het einde hiervan naderbij komt. Of ze dan niet alsnog van mening veranderen blijft inderdaad gissen, erkende medisch ethicus Gert van Dijk gisteren toen ik hier via Twitter een vraag over stelde. Wel voegde hij eraan toe dat deze studie het beeld lijkt te bevestigen.

Een van de redenen waarom artsen en verpleegkundigen vaker dan het algemene publiek afzien van levensverlengende behandeling, zou kunnen zijn dat de laatste groep een te positief beeld heeft van de geneeskunde. Zorgverleners beseffen dat ze er zelf aan meewerken om dit beeld in stand te houden. Op zich is het logisch dat ze dit doen. Shared decision making is immers alleen mogelijk als de patiënt over álle alternatieven geïnformeerd is. Maar: bij shared decision making hoort ook dat de dokter uitlegt wat de waarde van die alternatieven is. Bij mijn moeder werkte dit toen ze hoorde dat een agressieve kankerbehandeling slechts beperkte levensverlening zou bieden, met verlies van kwaliteit van leven bovendien. “Nee dank u dokter”, zei ze, “aan mijn lijf geen polonaise meer.”

Delen