Geld dat “niet naar de zorg gaat”

Bent u misschien ‘adviseur, consultant of jurist’ met vooral klanten in de gezondheidszorg? Dan bent u een ‘meeëter’ en een ‘profiteur’. Nee, dit heb ik niet zelf bedacht. Het is de visie van een Tweede Kamer-lid voor de SP, dat pas nog verontwaardigd schreef dat alles wat ze in dit beroepen aan beloning opstrijken, ‘geld is dat niet naar zorgverlening gaat’.

Zij staat in deze opvatting niet alleen. Vorige maand maakte een bestuurder van een zorginstelling zich boos over het feit dat gemeenten ‘dure adviesbureaus inhuren’ voor de extra zorgtaken die ze gaan krijgen. Hij deed dit via een tweet die luidde: ‘Geld die [sic] dus niet naar de zorg gaat!’ En nog afgelopen week wees een bezorgde ziekenhuisdirecteur op de hoge prijs van de invoering van integrale tarieven: wel zo’n drie tot vijf ton aan advieskosten per instelling.

Ook in andere varianten komen we dit thema, en die specifieke woordkeuze, voortdurend tegen. ‘Geld voor de zorg moet in de zorg blijven’, zei afgelopen zomer een Kamerlid voor het CDA. Aanleiding waren hier de plannen om in de zorg winstuitkering mogelijk te maken. Maar de onderliggende gedachte is altijd dezelfde. En is in principe ook heel vanzelfsprekend: geld dat speciaal ergens voor bedóeld is, zoals in dit geval voor de zorg, moet dan natuurlijk niet ergens ánders gaan belanden. Punt is alleen: wie maakt uit waar precies ‘de zorg’ ophoudt en dat ‘ergens anders’ begint? En op grond van wat voor criteria?

Bij de scherpe opinies die je hierover steeds weer leest en hoort, vallen twee dingen op. Een element van inconsistentie. En een element van simplificatie.

Eerst die inconsistentie. Aversie tegen adviseurs en dienstverleners ‘van buiten’ geldt vooral grote bureaus, die grote en dus ook dure opdrachten uitvoeren voor grote (zorg)organisaties. Aversie die zich makkelijk laat aanscherpen met verontwaardiging over ‘mannen in pakken’ en ‘uurtje-factuurtje’, en over dikke maar onbruikbare rapporten die geen ander doel hebben dan een basis leggen voor vervolgopdrachten.

Ook medische professionals, en dan vooral de meer opinievormenden onder hen, laten zich door deze beeldvorming graag meeslepen. Dit ondanks – ik denk: in veel gevallen – een duidelijke discrepantie met de eigen, persoonlijke, individuele ervaringen. Ervaringen dus met de eigen jurist, de eigen fiscalist, de eigen praktijkadviseur, wiens diensten je soms gewoon nodig hebt en waarvan je graag gebruik maakt. Ook daarvoor betaal je best een prijs, maar vaak wordt die als redelijk ervaren, gezien wat je ervoor terugkrijgt. Dat dit dan bij het ‘grotere advieswerk’ niet zou gelden, is niet op voorhand vanzelfsprekend.

Dan dat tweede element: van simplificatie. Dat is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop deze kwestie steeds wordt geformuleerd. Met die zo omineus klinkende bewoordingen van ‘geld dat niet naar de zorg gaat’. Van geld dus dat terechtkomt bij: noem maar op. Bij die grote adviesbureaus natuurlijk. Bij de zorgverzekeraars, die alleen maar hinderlijk in de weg staan tussen zorgaanbieders en zorgvragers. Bij dat Haagse ambtenarencircus daar bij VWS. (En vergeet ook die dikbetaalde politici niet.) Bij al die papierproducerende onderzoekbureaus, en duur betaalde adviesraden. En had ik hier al de NZa genoemd? Bij instanties en organisaties, kortom, die met de ‘echte zorg’ niks te maken hebben. Want echte zorg, dat is toch vóór alles: ‘handen aan het bed’, van dokters en verpleegkundigen.

Deze simpele, overzichtelijke dichotomie is natuurlijk een karikatuur. Maar wel eentje met een duidelijk nut, en die altijd snel inzetbaar blijkt in geval van campagne voeren, belangenstrijd of gewoon stemmingmakerij. Met steeds als premisse dat degene die dit ventileert, ook in een positie is om even voor ons uit te maken waar ‘de zorg’ precies begint en ophoudt. Maar vaak gebeurt dit laatste heel arbitrair, en vooral heel opportunistisch.

De gezondheidszorg van nu produceert een enorme waarde, in termen van gezondheid en van kwaliteit van leven. Maar die waarde wordt gecreëerd, om in economentaal te spreken, in een lange en complexe keten, van schakels die elk voor zich maar één bescheiden element in die totale waarde toevoegen.

Een vertekening in perceptie ligt hierbij vanzelf op de loer. Het meest zichtbare deel van die keten is natuurlijk die allerlaatste schakel, waar alle voorgaande waardetoevoeging samenkomt en als ‘eindproduct’ wordt geleverd aan de patiënt. De verleiding is daardoor groot, om aan die laatste schakel een veel groter deel van alle waardecreatie toe te schrijven dan met de werkelijkheid strookt.

Vandaar misschien ook, dat juist vanuit die wereld van en rond ‘handen aan het bed’, het zo gemakkelijk kan gebeuren dat je de rol van andere schakels in die keten over het hoofd ziet, of in elk geval niet op waarde schat. En dan is het verder alleen maar logisch om je boos te maken over al dat geld dat dáár naartoe gaat, ‘in plaats van naar de zorg’.

Tot slot dit. Natuurlijk zijn er onder al die ‘externe’ partijen de nodige verspillers, beunhazen, te-veel-verdieners en niet-presteerders. Maar dat is niet het echte issue. Die heb je namelijk ook in het hart van die ‘echte zorg’, tot direct aan het bed van de patiënt. Natuurlijk is het altijd zaak om bokken van schapen te scheiden, en hier consequenties aan te verbinden. En kan op dit punt nog veel meer gebeuren dan nu al het geval is. Maar dit geldt dan wel voor die ‘hele zorgketen’, van eerste tot de allerlaatste schakel.

Om nog even terug te grijpen op dat voorbeeld van die drie tot vijf ton aan advieskosten voor invoering van integrale tarieven: dat is inderdaad veel geld. Maar, zoals de ziekenhuisdirecteur die dit naar voren bracht ook zelf al zei: dit is een eenmalige uitgave. En zouden er in Nederland nou echt geen ziekenhuizen zijn die vergelijkbare bedragen kwijt zijn, niet één keer maar jaar op jaar, door niet-optimale inrichting van de eigen organisatie en eigen overhead? Zoiets is natuurlijk veel minder direct zichtbaar dan een forse factuur van een grote consultancy. Maar een euro is en blijft een euro.

Delen