Houd de discussie over het tuchtrecht zuiver en deskundig

De kritische discussie over het (BIG-)tuchtrecht heeft een aantal verbetersuggesties opgeleverd. Shirin Slabbers (juridisch adviseur bij VvAA) reageert daarop én voegt er nog een aantal aan toe.

Shirin Slabbers is juridisch adviseur gezondheidsrecht bij VvAA Juridisch Advies

Wat mij opvalt, is dat zorgverleners regelmatig de juridische aspecten van het tuchtrecht niet correct analyseren. Zo zou bijvoorbeeld het adagium dat iemand onschuldig is totdat zijn schuld is bewezen ten onrechte niet gelden. Los van het feit dat deze termen strafrechtelijk zijn, geldt het idee achter het adagium wel degelijk ook in het tuchtrecht. Een ander voorbeeld is dat een recent artikel in een vakblad startte met de zin: ‘In de zaak […] werden alle klachtonderdelen ongegrond verklaard, maar oordeelde het college desondanks dat er een waarschuwing moest volgen.’ Ik zocht de uitspraak op. En wat bleek: er was wel degelijk een klachtonderdeel gegrond verklaard.

Het artikel is ook op andere plaatsen juridisch gezien niet helemaal juist. Spijtig, omdat onjuistheden en stemmingmakerij een goede discussie over het tuchtrecht vertroebelen. Vermijd ook alsjeblieft woorden als ‘crimineel gedrag’. We kunnen ervan uitgaan dat zorgverleners die een fout hebben gemaakt, dat zonder kwade bedoelingen hebben gedaan. Stigmatiserende woorden zijn dan ook naar mijn mening misplaatst (uitzonderingen daargelaten).

Bij het analyseren van de voors en tegens en de manier waarop het tuchtrecht thans is geregeld, is het naar mijn mening van belang de juridische en praktische aspecten daarvan te onderscheiden van de medisch-inhoudelijke oordelen. Beide professies (juristen en zorgverleners) kunnen dan vanuit hun eigen deskundigheid en ervaring een goede bijdrage leveren aan de discussie.

Mijn laatste inleidende voorstel is de kwestie telkens ook vanuit de patiënt te bekijken en dit bij de afweging te betrekken. Bijvoorbeeld in verband met het gevoel van veel zorgverleners dat het toeval is bij welke klachtinstantie de klager een klacht indient. De juridische werkelijkheid is dat elke klacht­instantie een specifiek doel heeft en bepaalde voor- en nadelen. De patiënt maakt ter zake een persoonlijke afweging. Het is maar de vraag of wij die vrijheid van de klager willen beperken.

Rechtstreekse toegang

Veel critici hekelen het feit dat patiënten rechtstreeks toegang hebben tot een tuchtcollege. Daardoor zouden te veel klachten worden ingediend die daar niet thuishoren (bagatelklachten), terwijl in bepaalde ernstig verwijtbare casussen geen klacht wordt ingediend. Ik herken dit beeld. Een oplossing kan zijn een grotere rol te eisen van IGJ en werk-/opdrachtgevers. De praktijk laat immers zien dat zij nauwelijks klachten indienen.

Om bagatelklachten te voorkomen, zou volgens veel critici de tuchtklachtfunctionaris een grotere rol moeten krijgen. Ik betwijfel of dit iets oplost. Veel klagers dienen de klacht toch in zoals hen goeddunkt. Dat is althans mijn inschatting. Bovendien ligt een rolvermenging bij het tuchtcollege op de loer.

Overigens lijkt de verplichting om griffierecht te betalen, bedoeld als drempel, niet het gewenste effect te hebben. Mijn suggestie is om als voorwaarde voor ontvankelijkheid te stellen dat klager buitengerechtelijk de klacht bij de zorgverlener heeft ingediend en dat die de gelegenheid heeft gekregen daarop te reageren. Bij voorkeur volgt dan een gesprek tussen partijen en is de onvrede (in sommige gevallen) daarmee van tafel.

Wat betreft de rechtstreekse toegang, zie ik in de praktijk regelmatig dat een nabestaande klaagt, terwijl de patiënt/cliënt zelf geen onvrede heeft geuit. Het uitgangspunt is op dit moment dat de nabestaande ontvankelijk is, tenzij de beklaagde aannemelijk maakt dat de overledene die tuchtklacht niet zou hebben gewild. Naar mijn mening zou het omgekeerd moeten worden: als de patiënt/cliënt de gelegenheid had om onvrede te uiten maar dat niet heeft gedaan, dan is een nabestaande niet-
ontvankelijk. Zo voorkom je onder meer dat het tuchtrecht wordt gebruikt als rouwverwerking.

Procedurele perikelen

Ten derde worden kritische opmerkingen gemaakt over het proces. Bijvoorbeeld dat het wel erg lang duurt. In dit kader is de suggestie gedaan een ‘mediation-achtige’ bijeenkomst in het kader van het vooronderzoek verplicht te stellen. Ik ben hier geen voorstander van. Ik maak namelijk zelden mee dat een klager genoegen neemt met een uitleg en de tuchtklacht intrekt. Ik vrees dat deze suggestie alleen maar leidt tot een extra belasting voor de tuchtcolleges en beklaagde.

‘Het is twijfelachtig of het doel van het tuchtrecht wordt behaald, te weten kwaliteitsborging en -verbetering’

Ik bepleit (wel) dat vaker een zaak zonder zitting wordt afgedaan en daarnaast dat tuchtcolleges strenger voor klagers worden. Daar waar vroeger de tuchtcolleges het imago hadden dat zij de hand boven het hoofd van een collega hielden, zie ik helaas steeds vaker het tegenovergestelde gebeuren. Dat betekent dus geen eindeloos uitstel meer om processtukken in te dienen en bijvoorbeeld niet accepteren dat er nog documenten ter zitting worden overgelegd. Ik ben er overigens geen voorstander van dat klagers nog tot twee weken voor de zitting een klacht mogen aanvullen en wijzigen. Het heeft tot gevolg dat een beklaagde alleen nog ter zitting verweer kan voeren, wat extra stress en soms een niet optimaal verweer oplevert.

Voor wat betreft het verweer zou ook nog eens moeten worden nagedacht over de restricties die het beroepsgeheim oplegt als een ander dan de patiënt/cliënt de klager is. De Wet BIG biedt de mogelijkheid het tuchtcollege te vragen bepaalde informatie niet aan klager door te zenden. Maar als de klager een gemachtigde heeft, dan ontvangt die het document wel. Ik vertrouw er persoonlijk niet op dat de informatie niet alsnog naar de klager wordt doorgeleid.

De uitspraak

In uitspraken wordt vaak maar een enkel woord aan het verweer van de beklaagde besteed. Naar mijn mening zou dat veel uitgebreider moeten: wordt het verweer wel of niet gehonoreerd en waarom? In de uitspraken wordt, helaas, ook regelmatig niet expliciet aangegeven welke norm van toepassing is én waar die norm te vinden is. Het voordeel van het expliciteren is dat het college gedwongen wordt nog eens extra na te denken of datgene wat de leden vinden ook echt de kenbare norm voor de beroepsgroep is. Daarnaast kan dit de acceptatie van de uitspraak vergroten.

Ook is het, positief geformuleerd, twijfelachtig of het doel van het tuchtrecht wordt behaald, te weten kwaliteitsborging en -verbetering. Uitspraken worden weliswaar regelmatig gepubliceerd en besproken tijdens lezingen, maar dat treft nog onvoldoende doel. In de discussie over het tuchtrecht lijkt dit aspect onderbelicht (hoe kan worden geleerd van zaken, waarbij de klacht gegrond is verklaard én van zaken die volgens de tuchtrechter goed zijn gegaan?). Gelet op het doel, ligt overigens de lange vervaltermijn van tien jaren niet voor de hand (drie of vijf jaar zou logischer zijn) en zou elke klacht aan de zorgverlener moeten worden toegezonden, ook al is die niet in behandeling genomen.

In dit verband vraag ik aandacht voor het goed doordenken van alternatieven. Regelmatig worden alternatieven voor het tuchtrecht benoemd, die in het beste geval alleen maar zullen leiden tot een leereffect binnen de zorgorganisatie. En dat terwijl het leereffect mijns inziens bij voorkeur beroepsbreed zou moeten zijn.

Ik besef dat de discussie over het tuchtrecht complex is en emoties oproept, maar doe wel een oproep om mijn vier suggesties (blijf binnen uw deskundigheidsgebied, doe niet aan stemmingmakerij, betrek het patiëntenperspectief erbij en bedenk hoe van uitspraken kan worden geleerd) daarbij op te pakken.

Delen