‘Ik ken de situatie van mijn cliënten’

Nadat Aram Hasan (45) in 1999 naar ons land was gevlucht, verbleef hij in zes azc’s. Nu maakt de Syrische psychiater zijn collega’s wegwijs in de vaak zo andere denkwereld van hun getraumatiseerde niet-westerse cliënten. “Ik begrijp het gevoel van ontheemding.”

Tekst: Wout de Bruijne | Beeld: De Beeldredaktie/Guido Benschop

Psychiater Aram HasanToen ik hier tien jaar geleden mijn studie psychiatrie begon, maakte ik al snel kennis met de Nederlandse uitdrukking ‘aan een dood paard trekken’. Zo zien sommige collega’s binnen de psychiatrie de geestelijke hulpverlening aan vluchtelingen. Gezien het hoge percentage cliënten dat niet of nauwelijks op hun afspraken komt opdagen, kun je ze dat ook niet kwalijk nemen.

Dat ‘dode paard’ motiveerde mij juist extra bij het studeren. Ik wilde het waarom van het afhaken weten en ik wilde daar wat aan doen. Inmiddels weet ik de meeste oorzaken wel; onwetendheid, wantrouwen, woede en apathie. ‘Wat is een psychiater, wat kan die nou voor mij doen, wat heeft het voor zin, moet ik hem het achterste van mijn tong laten zien of hoort hij bij degenen die die frustrerende asielprocedure uitvoeren?’

Ik herken die gevoelens wel. Zelf vroeg ik hier als Syrische vluchteling met vrouw en peuter eind 1999 asiel aan. We waren openlijk tegen Assad en moesten vluchten voor zijn regime. We verbleven in drie jaar tijd in zes verschillende azc’s.

Ik had in Oekraïne mijn studie geneeskunde voltooid, maar mocht hier gedurende de aanvraagperiode niets doen, terwijl ik zo graag aan de slag wilde. Het was een tijd vol obstakels en tegenvallers; ook bij mij vochten woede, wantrouwen en apathie om voorrang.

Uit die gehele periode kan ik mij niets leuks herinneren. Sport, films, muziek, ik was er in Syrië dol op, maar in de azc’s speelde het geen enkele rol meer in mijn leven. Gedurende de asielprocedure stond mijn hoofd nergens naar. Je blijft een onrustige vluchteling in niemandsland.

Uiteindelijk kreeg ik in 2003 mijn verblijfsvergunning. Ik studeerde verder en ben psychiater geworden. Ik werk onder meer voor Stichting Centrum 45. Mijn eigen ervaringen zijn nu een voordeel bij mijn werk als traumapsychotherapeut. Ik ken de situatie van mijn cliënten. Daardoor win ik ook makkelijker hun vertrouwen. En ik spreek, meestal, hun taal. Dat laatste is erg belangrijk bij het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Zelf werk ik liefst niet, of alleen wanneer nodig, met een tolk. En dan wel een professionele tolk en zeker niet eentje die een cliënt zelf meebrengt. Mijn eerste asielaanvraag is ooit afgewezen omdat men mijn verhaal niet geloofde. Later bleek dat de aanwezige tolk 35 vertaalfouten had gemaakt bij mijn hoorzitting.

Een goede tolk is een must voor Nederlandse psychiaters die niet-westerse cliënten behandelen. Daarom zou het gebruik van professionele tolken moeten worden vergoed. Dat is nu helaas niet zo. Als gespecialiseerde professionele vertalers niet worden vergoed, dan moeten we het met praktijkondersteuners doen die we zelf opleiden. Want het is belangrijk voor de integratie dat vluchtelingen voor psychische hulp ook bij Nederlandse psychiaters gaan aankloppen.

‘Een goede tolk is een must voor Nederlandse psychiaters die niet-westerse cliënten behandelen’

Om ervoor te zorgen dat dit gebeurt, heb ik samen met een aantal collega’s het CoTeam [Cultural Oriented Trauma Expertise Approach Motivation, red.] opgericht. We werken samen met Centrum 45 in het effectiever maken van de behandeling van trauma bij vluchtelingen. We willen behandelteams binnen de geestelijke gezondheidszorg helpen. Ik ben expert op het gebied van transculturele psychiatrie én ervaringsdeskundige, dus ik denk dat ik er wel wat over mag zeggen.

Bijvoorbeeld over de lange duur van de intakes van niet-westerse cliënten. Het kost, met behulp van een tolk, alleen al zo’n vijf uur om helder te krijgen wat de exacte hulpvraag van de cliënt is. Ik ben daarvoor een concept aan het ontwikkelen; een visueel systeem bestaande uit vijf houten doosjes, iToolboxes voor PTSS (posttraumatische stressstoornis). Elke box bevat vijf kaartjes met de beschrijving van belangrijke clustersymptomen. In een extra doosje zitten nog eens tien kaartjes voor psychosociale en maatschappelijke problemen. Aan de buitenkant van de doosjes staat in het Arabisch vermeld welke problematiek erin zit. De cliënt krijgt eerst een informatiefilmpje te zien en kiest vervolgens twee boxjes die het meest overeenkomen met zijn of haar trauma. Daar gaan we dan een voor een aan werken. Als het eerste doosje leeg is, blijken sommige kaarten uit het tweede ondertussen ook al te zijn behandeld. De doosjes zijn een toegankelijke én doeltreffende manier om de intake aanzienlijk te verkorten en de hulpvraag sneller duidelijk te hebben.

Een ander punt waar ik collega’s op wil wijzen in de behandeling van vluchtelingen, is het belang van participatie. Het hebben van een baan is een van de beste medicijnen tegen geestelijke nood. Maar dat heeft een psychiater doorgaans natuurlijk niet in de hand. Een cliënt kan wel aan het werk worden gezet bij zijn eigen therapie; hij moet van apathie en weerstand naar veerkracht. Natuurlijk begrijp ik zijn of haar gevoel van ontheemding. Ik krijg dat gevoel ook nog steeds als ik een overheidsgebouw binnenloop. Maar met zelfmedelijden kom je nergens.

Cliënten moeten gestimuleerd worden om zich op de sessies voor te bereiden en mee te denken. We moeten ze laten zien welke rol zij zélf bij hun behandeling kunnen spelen. Dat bevordert het slagen van een therapie.

Mijn droom is dat er straks in Syrië ook een soort CoTeam is. Ik ben daar nu al mee bezig. Sinds 2012 vlieg ik geregeld naar het door Koerden bevrijde Noord-Syrië om daar de mensen te trainen die straks een CoTeam voor heel Syrië kunnen runnen. Dat zal hard nodig zijn als deze vreselijke oorlog voorbij is.

Delen