In de schoenen van de patiënt

“Zullen we het nadenken maar aan mij overlaten?”, zei de huisarts tegen me en hij kneep zijn lippen tot smalle streepjes. Het was ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw, ik geloof dat de goeie man al overleden is. Dit soort opmerkingen kan natuurlijk niet meer, als ik de handboeken mag geloven, maar het zou me niet verbazen als er nog steeds veel artsen zijn die regelmatig zoiets denken.

Ik begrijp het ook wel: hoe irritant is het niet om naar de onnozele theorietjes van een leek te moeten luisteren terwijl de diagnose voor het oprapen ligt voor iemand met kennis van de materie. Althans, voor het oprapen líjkt te liggen: we weten ondertussen dat zo’n beetje de helft van de klachten bij de huisarts niet tot een diagnose leidt.

Deze paternalistische houding zou je als de antipode kunnen beschouwen van Begin een goed gesprek en Samen Beslissen. Tegenwoordig wordt de arts expliciet geadviseerd om te onderzoeken wat de patiënt er zelf van vindt. Het levert immers veel op. Extra informatie voor een goede diagnose, een mogelijkheid om bij te sturen als de ideeën een beetje uit de hand dreigen te lopen. Of om te bevestigen wat de patiënt denkt en daarbij aan te haken bij diens self-efficacy*.

Dat consulten überhaupt goed kunnen gaan is eigenlijk een mirakel

Gemakkelijk is het niet, zo’n spreekkamerdialoog. Dat consulten überhaupt goed kunnen gaan is eigenlijk een mirakel, want het verschil in rollen tussen dokter en patiënt lijkt bijna onoverbrugbaar. Is de patiënt in de ogen van de dokter wellicht een soort haperende wasmachine die reparatie behoeft, het perspectief van patiënten is eerder dat van een groot huis met een wasmachine op zolder. Terwijl de patiënt een kwetsbare, onzekere versie is van zichzelf, oefent de dokter ‘slechts’ een beroep uit. Aan het eind van de dag doet hij of zij de witte jas uit en laat alle verhalen achter zich (nou ja, de meeste dan toch). De patiënt staat niet alleen in zijn of haar blootje, maar neemt ook alle pijn, zorgen en ongemakken gewoon weer mee naar huis.

Hoezeer de twee werelden uit elkaar liggen, komt met enige regelmaat naar voren uit de verhalen van artsen die zelf patiënt worden en, soms met verbijstering, beschrijven dat de wereld er vanuit die positie totaal anders uitziet dan ze altijd hebben gedacht. En wanneer ze de pasverworven nieuwe inzichten meenemen naar het eigen spreekuur blijken voorheen ‘moeilijke’ patiënten ineens te veranderen in dankbare en tevreden mensen. It’s magic.

Nee, een cardioloog hoeft niet eerst zelf een infarct te krijgen om een goed gesprek met de patiënt te kunnen voeren

Maar, hoor ik u mompelen, een cardioloog hoeft toch zeker niet eerst zelf een infarct te krijgen om een goed gesprek met de patiënt te kunnen hebben? Natuurlijk niet. Goed contact tussen dokter en patiënt is prima mogelijk zonder zelf iets meegemaakt te hebben, maar sommige artsen moeten er wel wat harder voor werken. En sommigen moeten er ook voor wíllen werken. Waar patiënten het waarderen wanneer hun dokter een beetje ‘mee lijdt’, vinden veel collega-artsen dit verwerpelijk. Mogelijk is hier sprake van verwarring over het begrip empathie. Het helpt natuurlijk als je als dokter beschikt over een fijn stel spiegelneuronen (affectieve empathie: voelen wat de ander voelt), overigens met het advies erbij om dit spaarzaam in te zetten vanwege de energie die het kost, een burn-out ligt zomaar op de loer. Maar de sleutel is perspective-taking, je letterlijk verplaatsen in de schoenen van de patiënt (cognitieve empathie als het ware: de ‘mens achter de patiënt’ zien). Dit kan met eenvoudige middelen, zoals goed luisteren, inhaken op het verhaal van de patiënt, uitleggen en tekenen, scenario’s beschrijven, eerlijk zijn, en ook zoiets simpels als vragen “Wat denkt u zelf wat er aan de hand is?”

*self-efficacy: vertrouwen in eigen vermogen om een bepaald resultaat te verkrijgen

Delen