In goede handen

Wanneer je als patiënt een ziekenhuis binnenwandelt, heb je eigenlijk geen mogelijkheid te weten of de specialist die je gaat bezoeken een beetje goed is in zijn vak. Ik heb daar op deze plek al eerder over geschreven in. Je moet maar hopen dat je goed behandeld zult worden en dat artsen en verpleegkundigen in jouw belang zullen handelen. Ziekenhuizen doen hun best je daarop te doen vertrouwen, door aan hun naam geruststellende slogans te plakken. ‘Zorg beter voor elkaar’ ‘Wij zijn er voor u, op het kwetsbare moment’, ‘In vertrouwde handen’.

Laat ik vooropstellen dat iedere arts en iedere verpleegkundige in zijn of haar dagelijks werk oprecht het goede voor de aan hen toevertrouwde patiënten nastreeft. Toch is de werkelijkheid weerbarstig.

Om duidelijk te maken hoe complex de wereld rond de klinische beslissingen kan zijn, geef ik een voorbeeld uit de hartchirurgie. De cardiothoracaal chirurgen hebben gronden vastgesteld waarop zij besluiten wel of niet te opereren. En zij doen erg hun best om die criteria toe te passen. En zelfs onder die gunstige omstandigheden zijn er verstorende elementen in de besluitvorming.

‘Je moet maar hopen dat je goed behandeld zult worden’

Hoe vergaat het de typische patiënt? Deze komt met klachten bij de cardioloog, die een diagnose stelt en aan de patiënt meedeelt dat een operatie naar zijn mening de beste behandeling is. De cardioloog presenteert alle gegevens aan het Hartteam, waar een cardiothoracaal chirurg aanwezig is. Als het team besluit dat operatie aangewezen is (en daar helpen die criteria van hierboven enorm bij), wordt de patiënt op de wachtlijst geplaatst. De cardioloog verwittigt de patiënt dat hij een oproep kan verwachten, ‘En u zult zien hoe u gaat opknappen van die operatie!’

De patiënt wordt na weken opgeroepen en verschijnt op het spreekuur van de chirurg. Meestal een andere dan degene die in het Hartteam zat. Dat is de eerste keer dat een thoraxchirurg de patiënt ziet. Het kan dan voorkomen dat de chirurg denkt: ‘Chips, deze patiënt is in een veel slechtere algemene toestand dan het op papier leek. Ik vind opereren eigenlijk een te groot risico.’

Als de chirurg dat aan de patiënt verteld, is die soms enorm opgelucht: ‘O, dokter, ik ben zo blij dat het niet hoeft, ik zag er zo tegenop!’ Maar meestal is de patiënt boos. De cardioloog had immers gezegd dat het echt nodig was, en dat hij enorm zou opknappen van de ingreep. Hij heeft zich erop ingesteld en aan alle vrienden en kennissen al laten weten dat ze, als hij hersteld is, de dvd van de operatie mogen komen bekijken. Dit gesprek duurt minstens een half uur, en dat is een half uur uitloop. Behalve de patiënt zijn er nog meer mensen onaangenaam getroffen: de cardioloog die had bedacht dat er geopereerd moest worden, de collega die in het Hartteam de patiënt heeft geaccepteerd, de maatschap, want een poliklinisch consult levert een fractie op van wat een hartoperatie oplevert. En de afdeling zorgverkoop van het ziekenhuis doet ook een duit in het zakje: ‘Je beseft toch wel dat we met de verzekeraars hebben afgesproken 1500 hartoperaties per jaar te doen? En dat we achterlopen op de planning? En nou ga jij mensen afwijzen!’

‘Ook kleine gewichtjes kunnen de balans laten doorslaan’

Met al deze overwegingen, hoe half-bewust en oneigenlijk ze misschien ook zijn, is het niet verwonderlijk als de chirurg besluit het toch maar te proberen, met die operatie.

Het akelige hier is het feit dat, wanneer er wel geopereerd wordt, iedereen tevreden is. Zelfs wanneer de patiënt komt te overlijden ten gevolge van de ingreep. De cardioloog en de thoraxchirurgen zijn van mening dat het een goede indicatie betrof, dat er keurig geopereerd is maar dat de ingreep nou eenmaal een risico kent. ‘You win some, you lose some’. Maatschap en ziekenhuis voldoen aan de afspraak met de verzekeraar, en krijgen het afgesproken tarief betaald. En zelfs de familie is tevreden: ‘Ze hebben er alles aan gedaan om onze vader te redden.’

Is dit een verhaal een verwijt richting de thoraxchirurgen? Nee, natuurlijk niet. Het is een illustratie van de zeer grote moeilijkheid zuivere beslissingen te nemen in de kliniek. Je kunt natuurlijk de financiële prikkel uit het systeem halen. Als je inkomen niet 1 op 1 afhankelijk is van het aantal operaties dat je doet, geeft dat meer vrijheid ook eens niet te opereren. Maar de andere overwegingen blijven gewoon staan. Een spreekuur dat uitloopt, collega’s die je een watje vinden; het zijn geen grote dingen, maar ook kleine gewichtjes kunnen de balans laten doorslaan. Is hier iets aan te doen? Nee, naar mijn mening nauwelijks.

Ik heb weleens de indruk dat behandelaars zich koesteren in de overtuiging altijd en uitsluitend in het belang van de patiënt te handelen. Die overtuiging heeft een wankel fundament: men is collectief een beetje blind voor de schade die behandelingen aanrichten en daar komen de bovenstaande oneigenlijke argumenten tot behandelen nog bij. Het zou helpen als artsen (en verpleegkundigen) zich realiseren dat die argumenten bestaan en een rol spelen bij klinische beslissingen.

De patiënt kan in de tussentijd alleen maar hopen dat hij goed behandeld zal worden.

Delen