Kan het sneller

De bel gaat. Ik ren de trap af en open de voordeur. Niemand te bekennen. Op straat staat wel een bestelbus van de DPD. Wanneer ik de deur wil sluiten, komt er een jongen aangerend. Buiten adem reikt hij mij een pakje aan. ‘Sorry, meneer, maar het duurde net iets te lang.’ ‘Hoe bedoel je,’ vraag ik hem. ‘Ik rijd voor het eerst op deze route en moet de buurt nog leren kennen.’ ‘Geen probleem, ik wacht wel,’ reageer ik. ‘Maar ík mag niet wachten, elke minuut telt, en mijn baas is heel streng.’ De bezorger van GLS rijdt zijn busje altijd achterstevoren de oprit op tot vlakbij onze voordeur maar er is dan wel even tijd voor een praatje. Voor DPD kan – nee, móet – het klaarblijkelijk altijd sneller. Dus: druk eerst op de bel, ren dan op en neer om het pakje af te leveren en verspil vooral geen kostbare tijd met kletsen. Hij toont mij op zijn smartphone hoe hij wordt opgejaagd.

Wanneer is deze zotte race begonnen? Een halve eeuw geleden meldde ik mij met een ingegroeide nagel van de grote teen bij de polikliniek chirurgie van het regionale ziekenhuis. Van buiten liep je direct de wachtkamer binnen, een nagenoeg vierkant vertrek met sterk vergeelde muren. Het was er altijd tjokvol en het stonk naar zweet. In hetzelfde ziekenhuis was ik misdienaar geweest, ik kende er de gangen en de afdelingen, vond het leuk om daar te komen. Nu voelde ik angst, waarom ging er niet iemand met mij mee of was je daarvoor als 16-jarige te oud? Ik durfde niemand aan te kijken, voelde er veel voor om weg te lopen maar de ingegroeide nagel had geleid tot een pijnlijke, vuurrode, glimmende zwelling, waaruit bij enige druk pus kwam. Zonder chirurgische behandeling zou ik hiervan nooit genezen.

Ongeveer om de tien minuten verscheen er een potige zuster, die binnensmonds een rijtje achternamen opdreunde. Na ongeveer drie kwartier was het mijn beurt. Ik volgde de andere patiënten naar een brede gang met gifgroene tegels en helderwitte TL-verlichting. Daar draalde ik een paar momenten. Wat werd van mij verwacht? Plots greep iemand mij bij de mouw en duwde mij naar één van de open hokjes aan de andere kant van de gang. Ik nam plaats op een kruk. De zuster die mij uit de wachtkamer had geroepen, keek mij boos aan. ‘Ben jij hier soms de dokter? Ga vlug op de onderzoeksbank liggen. Waarom heb je verdomme jouw schoen en sok nog niet uitgetrokken?’ Van elders klonken pijnkreten en gejammer. Achter mij snelden mensen over de gang. Iemand gaf in staccato instructies alsof het om bevelen ging.

Op de poli werkten toen drie chirurgen en alle drie hebben ze mij een- of tweemaal aan hetzelfde euvel geholpen. De eerste, dokter K., was een man van weinig woorden. Hij tuurde een paar seconden naar de ontstoken teen, gromde wat en spoot in ijltempo op twee plekken de verdovingsspuit leeg. Ik vloog tegen het plafond van de pijn. Dat deed hem niets. Tijdens de ingreep tien minuten later begon hij te mokken. Ik vroeg hem of er iets niet goed ging. ‘Ik heb het niet tegen jou,’ waren de enige woorden die hij tijdens de behandeling tegen mij heeft gezegd. Degene die hem assisteerde maakte zich haastig uit de voeten en kwam pas terug nadat de chirurg zijn klus had geklaard. De wond bloedde fors. Het duizelde mij voor de ogen. Toen ik weer ging staan zakte ik in elkaar.

Chirurg E. was van een ander slag. Hij injecteerde zo langzaam, dat ik de spuit nauwelijks voelde. Twee jaar voor ik geneeskunde ging studeren, was dat mijn eerste medische les. Helaas bezocht ik de poli chirurgie vaker dan mij dierbaar was. Na de zoveelste ingreep en de zoveelste antibioticakuur was de grote teen een stuk smaller geworden en tot op de dag van vandaag groeien hieruit twee stukjes nagel als mesjes omhoog. Het leger wees mij vanwege de verminkte teen af. De beste herinnering aan dit chirurgisch avontuur was een broeder die mij de keus liet, hoe het bebloede, hard geworden verband verwijderd moest worden: ‘in één keer er vanaf trekken of los weken’. Ik koos voor het tweede. Hij haalde een teiltje met water en gunde mij alle tijd. Dat ben ik nooit vergeten. Op een wonderlijke maar ook beklemmende wijze komt het leven in een steeds hogere versnelling. Lieve mensen: zo is dit leven niet bedoeld. Maar ik sta machteloos. Wat kan ik meer doen dat de jonge DPD-bezorger met snikheet weer een flesje gekoeld water aanreiken?

Delen