‘Nederland heeft niet echt een sportcultuur’

interview / KNVB-arts Edwin Goedhart

Na een door COVID-19 gedomineerd voetbalseizoen maakt sportarts Edwin Goedhart zich op voor het EK Voetbal. Na het WK in Brazilië in 2014 is dit zijn tweede eindtoernooi als teamarts van Oranje. “Protocollen moeten dienen, niet dwingen.”

Als clubarts werkt Edwin Goedhart (57) voor AZ, Ajax en Vitesse totdat hij in 2012 ‘debuteert’ bij het Nederlands elftal. Voor voetballers is dat het hoogst haalbare. Of dat ook geldt voor een ‘voetbaldokter’? Daar denkt hij even over na. “Het leukst haalbare”, maakt Goedhart ervan. “Ik ben hier niet voor de stoel, maar voor het doel. Als je van voetbal houdt, dan is het leuk om met de beste spelers van het land te werken. En het gaat ergens om. Er is druk, er is spanning. Daar hou ik wel van.”

Al heeft de sportarts wel moeten leren om met de druk om te gaan. “Je hebt te maken met verschillende, soms tegengestelde belangen: het belang van de speler zelf, dat van de bondscoach, dat van de club van de speler én dat van de KNVB. Daar komt bij dat het afbreukrisico door de publieke aandacht enorm is geworden. De spelers, voor wie ik medisch gezien eindverantwoordelijk ben, vertegenwoordigen gezamenlijk een transferwaarde van honderden miljoenen. Dat is niet te verzekeren, zelfs niet bij VvAA.”

Tijdens interlands is hij daar niet mee bezig. Met winst of verlies trouwens evenmin. “Ik zit bij wedstrijden in mijn eigen modus. Hoe komt iedereen de warming-up uit? Zijn er klachten? Wie moet ik de gaten houden? Loopt-ie mank? Trekt het weg? Natuurlijk word ik weleens een beetje meegesleept. Voetbal is emotie, maar ik zeg altijd tegen de fysiotherapeut naast me: als ik te emotioneel word, moet je het zeggen.”

Goedhart is meer dan alleen teamarts van Oranje. Als Chief Medical Officer geeft hij tevens leiding aan het Voetbal Medisch Centrum (VMC) van de KNVB. “Bij een club werk je wekelijks of tweewekelijks naar een prestatie toe. Oranje speelt natuurlijk minder wedstrijden, waardoor mijn werk nu gevarieerder is. We zien in het VMC ook amateurvoetballers met blessures; we zijn een hersenschudding-poli gestart; we doen innovatieve projecten; we geven cursussen. Allemaal leuke dingen.” 

Al besteedt hij momenteel zeker de helft van zijn tijd aan COVID-gerelateerde zaken. Zo was Goedhart nauw betrokken bij het coronaproof hervatten en draaiende houden van het betaalde voetbal. “Nederland heeft niet echt een sportcultuur”, concludeert hij. “Nadat het virus hier vorig jaar uitbrak, werd al snel definitief de stekker uit de Eredivisie getrokken, terwijl de competities in landen als Spanje en Italië, die nog harder werden getroffen, uiteindelijk wel werden uitgespeeld. In het buitenland kijkt men anders naar het belang van zowel topsport als breedtesport. Bewegen is belangrijk, sport is een vorm van bewegen die leuk is, maar dat inzicht zie ik onvoldoende terug in het overheidsbeleid.” 

‘Of ze nou Epke, Daphne of Virgil heten: idolen brengen kinderen in beweging’

Uiteindelijk krijgt de topsport toch ook in Nederland een uitzonderingspositie, al vindt niet iedereen dat terecht. “Of ze nou Epke, Daphne of Virgil heten: idolen brengen kinderen in beweging”, rechtvaardigt Goedhart die positie. “In de Eredivisie moesten elke week 2.000 spelers en stafleden worden getest, maar er keken wel miljoenen mensen naar die voetbalwedstrijden. Die gingen op dat moment dus níet de deur uit én konden hun energie of frustratie kwijt. Het egalitaire in de Nederlandse cultuur begrijp ik. Dat iemand voordelen krijgt ten opzichte van anderen omdat hij toevallig een kunstje goed kan, is niet eerlijk. Maar als je alles zo benadert, kun je niet creatief zijn in oplossingen. Protocollen moeten dienen en niet dwingen. En zeker een situatie als deze vraagt maatwerk, dus dúrven afwijken van te algemene protocollen.” 

De bubbel sluiten 

Dat doet Goedhart zelf bijvoorbeeld tijdens interlandperiodes. “We kunnen de bubbel echt goed sluiten, maar wat een speler meeneemt uit het land van herkomst, dat weet je niet. Dus ook na negatieve testen nemen we alle voorzorgsmaatregelen. Geen buffet, op de hotelkamer omkleden voor de training, met vier bussen naar het stadion. Maar als je tien dagen bij elkaar bent, wil je ook niet dat iedereen tien dagen alleen op z’n kamer zit, dus moeten we creatief zijn.” Want als Goedhart íets heeft geleerd van zijn vorige eindtoernooi als teamarts, dan is het wel hoe belangrijk het groepsproces is. In Brazilië eindigde Oranje in 2014 onder Louis van Gaal tegen alle verwachtingen in als derde op het WK. “De eensgezindheid, het samenspel tussen spelers en staf dat ontstond tijdens dat toernooi, was echt uniek. Als de spelers naar bed waren, hadden we elke avond een bespreking met de gehele staf. Van de kitmanager tot de kok tot de perschef: iedereen vertelde wat hij die dag had beleefd en wat hem was opgevallen. Daarna volgde nog een ‘na-vergadering’ met een hapje en een drankje, waarbij iedereen álles tegen elkaar kon zeggen. We vertrouwden elkaar maximaal, ego’s werden ondergeschikt gemaakt, waardoor we echt integraal samenwerkten.”

‘Mijn belangrijkste taak is rust creëren’

Die benadering probeert Goedhart ‘in leven te houden’ in zijn dagelijks werk, rekening houdend met de filosofie van de bondscoach die aan het roer staat. “Als we met een speler afspreken voor een behandeling en hij komt te laat, dan tilt de ene bondscoach daar niet zo zwaar aan; als die speler morgen maar drie keer scoort. Terwijl de ander zegt: ‘Wegsturen. Iedereen moet zich aan de regels houden’. Daar bewegen we als medische staf in mee, en dat moet ook. Want mijn belangrijkste taak is rust creëren. Natuurlijk wil ik dat we zover mogelijk komen op het EK, daar gaat het per slot van rekening allemaal om. Maar persoonlijk is het toernooi voor mij ook geslaagd als het rustig is gebleven. Als niemand zich deze zomer druk maakt over de gezondheid van onze spelers, en alle jongens weer fit terug naar hun club gaan, dan ben ik tevreden.”

Delen