Kwaliteit meneertje

Wat heb je aan 1.551 kwaliteitsindicatoren? Die vraag is heel erg aan de orde op dit moment, vanwege het bericht dat het aantal kwaliteitsindicatoren in twee jaar tijd met 14 procent is toegenomen. De eerste reactie is misschien: ‘Ha fijn, de ziekenhuizen maken werk van kwaliteit’. Maar als je dan ziet dat het vrijwel uitsluitend om structuur- en procesindicatoren gaat, wordt het een ander verhaal. Zeker als daar heel veel indicatoren tussen zitten die niet onderscheidend zijn en geen waarde toevoegen.

Om wie was het ook alweer allemaal begonnen bij het vaststellen van die kwaliteit?

Jan Kremer van de Raad voor de Volksgezondheid & Samenleving wierp gisteren op Twitter de vraag op of twee kwaliteitsindicatoren niet voldoende zouden zijn: 1) wordt er geleerd en 2) zijn patiënten betrokken. Daar heeft hij wel een punt. Gelet op het feit dat nauwelijks uitkomstindicatoren worden ontwikkeld valt te vrezen dat het antwoord op punt 2 overwegend ‘nee’ is. Dat is een kwalijke zaak, want om wie was het ook alweer allemaal begonnen bij het vaststellen van die kwaliteit? Niet voor niets stelt Rob Tollenaar van DICA: “Je wilt indicatoren die iets zeggen over zinvolle uitkomsten vanuit de optiek van patiënten.”

Natuurlijk hebben structuur- en procesindicatoren ook nut, maar het is wel zaak ze na verloop van tijd weer eens kritisch tegen het licht te houden om de vraag te beantwoorden of ze nog steeds nut hebben. De in de berichtgeving genoemde indicator over de noodzaak van multidisciplinaire besprekingen voorafgaand aan operaties bijvoorbeeld. “Nu doet iedereen dat”, zegt Tollenaar. Dan kan zo’n indicator naar het indicatorenmuseum.

Delen