‘Leren kennen en erkennen’

Opleidingsdirecteur Nynke Scherpbier over interprofessionele samenwerking

De groeiende en steeds complexer wordende zorgvraag maakt dat samenwerking binnen en tussen de eerste en tweede lijn steeds belangrijker wordt. Daarom zet huisarts Nynke Scherpbier zich als hoofd eerstelijnsvervolgopleidingen in het Radboudumc in voor inter- en intraprofessioneel onderwijs.

Tekst: Martijn Reinink  Beeld: Nout Steenkamp

Nynke ScherpbierAl snel komt de docent in haar boven. Gevraagd naar wat nou precies de verschillen zijn tussen interprofessioneel, intraprofessioneel en multidisciplinair samenwerken, pakt Nynke Scherpbier (54) een pen van de tafel. De opleidingsdirecteur draait het schrijfblok van de journalist en begint te schetsen: drie blokken die staan voor de drie samenwerkingsvormen. Bij het blokje ‘multidisciplinair’ gaan er drie pijlen in en komen er drie pijlen uit. “Verschillende professies stemmen af óver de patiënt en gaan vervolgens weer verder, ieder vanuit het eigen perspectief.” Bij het blokje ‘interprofessioneel’ gaan er drie pijlen in en komt er één pijl uit. “Alle bij een patiënt betrokken zorgprofessionals overleggen mét de patiënt en met elkaar en werken vanuit één gezamenlijk zorgplan.” Het blokje ‘intraprofessioneel’ ziet er hetzelfde uit. “Ook één plan en de patiënt als uitgangspunt, maar in dit proces interacteren dezelfde professies uit verschillende deelgebieden met elkaar, dus bijvoorbeeld alleen artsen of alleen verpleegkundigen.”

De laatste jaren komt er met name voor interprofessionele samenwerking steeds meer aandacht in (para)medische en verpleegkundige opleidingen. “Sinds we vier jaar geleden een Europees congres over interprofessional education (IPE) hebben gehouden, heeft de beweging echt vleugels gekregen”, zegt Scherpbier, die in een werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs (NVMO) zit op dit terrein. “Met deze werkgroep zetten we vooral in op kennisdeling. Daarnaast is tijdens een landelijke invitational het initiatief genomen om een onderzoeksagenda op te stellen, want wetenschappelijke onderbouwing van de effectiviteit van interprofessioneel onderwijs ontbreekt nog. Dat het een positief effect heeft op de kwaliteit van het samenwerken is wel bewezen, maar of het de zorg op patiëntniveau verbetert, kunnen we nog niet aantonen.”

Bij interprofessioneel samenwerken vormt de behoefte van de patiënt het uitgangspunt

Zelf is Scherpbier daar trouwens wel van overtuigd. “Er komen steeds meer chronische patiënten en patiënten met multimorbiditeit die veel zorg nodig hebben, maar die niet naar het ziekenhuis willen als dat niet echt nodig is. Bovendien wordt de zorg dan ook onbetaalbaar. Zij willen het liefst zorg zo dicht mogelijk bij huis, maar wel gesteund door specialistische kennis. Dat vraagt om zorgprofessionals die kennis delen en efficiënt kunnen samenwerken, waarbij de behoefte van de patiënt het uitgangspunt vormt. Interprofessionele samenwerking dus.” Al zegt ze daar wel meteen achteraan: “Interprofessioneel is niet de heilige graal waar ze met z’n allen achteraan moeten rennen. Het hangt van de aard van de problematiek af. Bij complexe problemen is maatwerk vereist. Dan is interprofessionele samenwerking bij uitstek geschikt, maar we moeten ook lekker multi- en monodisciplinair blijven werken, hoor.”

Momentum bepalen

Als het gaat om interprofessioneel onderwijs, dan is Nederland nog niet zo ver als Scandinavië, Engeland en de Verenigde Staten. Of Canada, waar onderwijsinstellingen geen accreditatie krijgen als ze niet interprofessioneel opleiden. “In die landen is het onderwijs anders georganiseerd”, verklaart Scherpbier. “Paramedici studeren er ook aan universiteiten en vaak binnen dezelfde organisatie als medici. In Nederland zal nooit een format komen dat over alle opleidingen wordt gelegd. Wij moeten lokaal en regionaal afstemmen wat zinvol is om gezamenlijk te doen en hoe we dat dan vormgeven.” Grote uitdaging daarbij is het momentum te bepalen wanneer studenten van verschillende opleidingen bij elkaar te brengen. “Een paramedisch student moet wat verder in de opleiding zijn, misschien al wat praktijkervaring hebben opgedaan, om gezamenlijk onderwijs ook voor een student geneeskunde relevant te maken.”

Hoe faculteiten interprofessioneel onderwijs vormgeven, verschilt dus per regio. “In Amsterdam hebben het Amsterdam UMC en de Hogeschool van Amsterdam het als een verplicht onderdeel in het rooster opgenomen”, weet Scherpbier. “Hier in Nijmegen besteden we er meer projectmatig aandacht aan, gesteund vanuit een gezamenlijke programmaraad van Radboudumc en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN).” Zo houden ze jaarlijks een interprofessionele hackathon. Op zo’n dag komen co-assistenten, aiossen, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten in opleiding en paramedisch studenten bij elkaar, samen met een patiënt of een mantelzorger. Scherpbier legt uit: “Eerst bespreken ze in monodisciplinaire setting de complexe casus van de patiënt. Vervolgens doen ze hetzelfde in een interprofessionele setting, zodat ze ervaren wat daarvan de toegevoegde waarde is. Grootste opbrengst is dat ze elkaars kennis en kunde leren kennen. Dat de student geneeskunde weet wat een ergotherapeut kan, en dat de fysiotherapeut weet waarvoor hij een arts kan consulteren.”

Ander voorbeeld van interprofessioneel onderwijs in de regio Arnhem-Nijmegen zijn de zogeheten Sparkcentres. In diverse wijk- en gezondheidscentra heeft de HAN de afgelopen jaren in partnerschap met praktijkorganisaties deze leerwerkplaatsen opgezet. De Radboudumc Health Academy is ook aangehaakt. Scherpbier vertelt: “Studenten van verschillende zorg- en welzijnsopleidingen werken er interprofessioneel samen aan vraagstukken uit de wijk. Daarnaast doen studenten van de HAN gezamenlijke patiëntbesprekingen met geneeskundestudenten en huisartsen in opleiding.”

In een van die Sparkcentres, in gezondheidscentrum Thermion in Lent om precies te zijn, werkt Scherpbier zelf nog één dag in de week als huisarts. Jarenlang had ze een eigen praktijk in Santpoort-Noord. Toen al zocht ze naar samenwerking met andere professies. “Al vrij snel na mijn opleiding had ik zoiets van: moeten we niet meer samendoen? Ervoor zorgen dat we elkaar makkelijker weten te vinden?” Vanuit die gedachte nam ze het initiatief om een gezondheidscentrum uit de grond te trekken. Dat centrum kwam er, al werkte Scherpbier er zelf geen minuut. Omdat haar echtgenoot een baan elders in het land kreeg, stopte ze in 2004 met de praktijk en verhuisden ze naar Arnhem. “Wel een beetje met pijn in het hart, maar you can’t have it all. Ik was indertijd coördinator nascholing en wilde graag meer met onderwijs doen aan de universiteit. Dat trok al een tijdje, maar met een eigen praktijk en een jong gezin zat het er niet in. De verhuizing was een kans om daar verandering in te brengen: minder patiëntenzorg en meer onderwijs. Al moet ik toegeven dat ik wel heb onderschat hoeveel je verliest als je je praktijk stopt.”

Gezamenlijk onderwijs

Scherpbier begon als huisartsdocent aan het Radboudumc. Vervolgens deed ze promotieonderzoek op het gebied van chronische nierschade, waarna ze opleidingsdirecteur werd, haar huidige functie. Ze is hoofd van alle medische vervolgopleidingen van artsen buiten het ziekenhuis: huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en verslavingsartsen. “Onze aiossen werken vier dagen in de praktijk en komen één dag hier voor onderwijs en reflectie. Elke opleiding heeft een eigen hoofd. Als overkoepelend hoofd kijk ik onder meer hoe we gezamenlijk onderwijs rondom bijvoorbeeld ouderenzorg of verslaving kunnen vormgeven.”

Hiermee komen we op intraprofessionele samenwerking, waarbij het Scherpbier niet alleen gaat om samenwerking tussen eerstelijnsartsen, maar óók tussen eerste- en tweedelijns. “Er is nog geen formeel medisch vervolgonderwijs waarin samenwerking plaatsvindt tussen aiossen in de eerste en de tweede lijn, terwijl die samenwerking steeds belangrijker wordt.” De opleidingsdirecteur probeert dit, samen met de opleidingsdirecteur voor de medisch specialistische opleidingen, op gang te brengen door pilots en projecten te initiëren. Zo stond ze mede aan de wieg van een consultatieproject voor aiossen huisartsgeneeskunde en aiossen interne geneeskunde. “Zij leren consultatie- en samenwerkingsvaardigheden die in de reguliere opleidingen niet aan bod komen”, geeft Scherpbier aan. “Bij dit project consulteert de aios huisartsgeneeskunde de aios interne geneeskunde via een webbased tool. We hebben niet voor niets voor deze werkwijze gekozen: teleconsultatie is de toekomst. Je kunt er een hoop verwijzingen mee voorkomen, mits je de juiste informatie weet te verzamelen, de juiste vragen weet te stellen én beide professies vertrouwen en inzicht in elkaars kennis en vaardigheden hebben.”

‘Je zou denken dat dokters elkaar onderling wel verstaan, maar ze ontwikkelen al snel een eigen disciplinecultuur’

Dat inzicht en vertrouwen is er aan het begin van het project vaak nog niet, merkt Scherpbier bij de startbijeenkomsten, waar de aiossen elkaar in real life leren kennen. “Je zou denken dat dokters elkaar onderling wel verstaan, maar ze ontwikkelen al snel een eigen disciplinecultuur, een eigen taal. De huisarts in opleiding denkt van de internist dat die heel veel diagnostiek doet en de patiënt te lang bij zich houdt. De aios interne geneeskunde weet op zijn beurt niet goed wat de huisarts kan. Door dit project leren ze elkaars context begrijpen en krijgen ze meer begrip en respect voor elkaar.”

Stille hiërarchie

Scherpbier ziet de laatste jaren in de tweede lijn de bereidheid toenemen om kennis te delen met zorgprofessionals uit de eerste lijn. “Vroeger werd er vanuit het ziekenhuis toch een beetje neergekeken op de eerste lijn. Dat is enorm veranderd. Al bestaat er nog steeds wel een stille hiërarchie. Een promovendus van mij doet op dit moment onderzoek naar aiossen uit de eerste lijn die stage lopen in het ziekenhuis. Zij ervaren soms een afstand tussen eerste- en tweedelijnsartsen en geven aan dat dit belemmerend kan werken. Wat er voor nodig is om die afstand te overbruggen? Empowerment van de eerstelijns-aios; staan voor de kennis die je meebrengt.”

‘Nog steeds worden aanstaande dokters voor het grootste gedeelte in het ziekenhuis opgeleid, terwijl meer dan de helft uiteindelijk een beroep buiten het ziekenhuis zal vinden’

En, zeker zo belangrijk, aldus Scherpbier, is meer en in een vroeg stadium van de opleiding geneeskunde het belang en de kracht van de eerste lijn en sociale geneeskunde laten zien. “Daar wordt al hard aan gewerkt, maar nog steeds worden aanstaande dokters voor het grootste gedeelte in het ziekenhuis opgeleid, terwijl meer dan de helft uiteindelijk een beroep buiten het ziekenhuis zal vinden.”

Als het aan haar ligt, mag er dus best nog wat meer aandacht komen voor beroepen van artsen in de eerste lijn. “Misschien helpt dat ook om studenten te enthousiasmeren voor deze vakgebieden, waar volop werk in te vinden is, maar die nu bij hen nog lager in aanzien staan dan de schaarse medisch specialistische functies. In elk geval zal die aandacht helpen om deze beroepen te leren kennen én erkennen. Daar begint inter- en intraprofessionele samenwerking mee.”

Curriculumvitae

Nynke Scherpbier-de Haan (1964) geboren in Oegstgeest

  • 1982-1989 geneeskunde, universiteit Groningen, co-schappen Deventer
  • 1989-1992 poortarts, Spittaal Zutphen/arts-assistent interne geneeskunde, Apeldoorn
  • 1992-1994 huisartsopleiding, Universiteit van Amsterdam
  • 1994-1997  huisarts in dienstverband Uitgeest en Santpoort-Noord
  • 1997-2004  praktijkhouder Santpoort-Noord
  • 2004-heden docent en onderzoeker afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Radboudumc
  • 2013 promotie Optimising chronic kidney disease management in primary care, is shared care the answer?, Radboudumc
  • 2013-heden hoofd eerstelijns-vervolgopleidingen, Radboudumc
  • 2014-heden national representative European Academy of Teachers in General Practice (EURACT)
  • 2016-heden associate professor Interprofessional Education, Radboudumc Health Academy
  • 2018-heden lid raad van toezicht Sensire

 

 

Delen