‘Medische staf bij deze Spelen belangrijker dan ooit’

Van student geneeskunde, via drievoudig olympisch kampioen, tot chef de mission. Voormalig topzwemmer Pieter van den Hoogenband over zijn band met (para)medici, een optimaal prestatieklimaat én de unieke Spelen in Tokio.

Tekst: Martijn Reinink

Nadat hij als 18-jarig broekie twee keer als vierde is geëindigd op de Olympische Spelen in Atlanta in 1996, meldt Pieter van den Hoogenband (inmiddels 43 jaar) zich aan voor geneeskunde, omdat hem dat ‘by far’ de leukste studie lijkt. Zijn vader, algemeen chirurg Cees Rein van den Hoogenband, is ‘apetrots’ dat zijn zoon in Maastricht neerstrijkt om te gaan studeren aan de universiteit waar hijzelf ooit door ‘ome Co’ Greep werd opgeleid. Maar de combinatie van studeren en zwemmen valt Van den Hoogenband junior zwaarder dan gedacht. “Elke ochtend ging om 4.30 uur de wekker en lag ik om 5.00 uur in het zwembad in Eindhoven om te trainen. Tot 7.00 uur, dan ging ik naar Maastricht voor de studie. Einde van de middag werkte ik een paar stokbroden naar binnen en reed ik weer naar Eindhoven om te zwemmen. Onderweg een powernapje op de parkeerplaats, want anders hield ik het niet vol.” 

Het besef dat hij op deze manier op de volgende Olympische Spelen weer naast het podium zal eindigen, dringt tot hem door. “Om me heen zag ik uitmuntende studenten, ik vond mezelf een gemiddelde student, terwijl ik dat kunstje in het water heel goed beheerste. Dat talent wilde ik maximaal ontplooien.” Hij neemt professor Jan Rosing in vertrouwen. “Ik wilde de studie on hold zetten om te kijken hoe ver ik kon komen met zwemmen. De professor begreep me. Zijn steun had ik.” Nu nog die van zijn vader. Van den Hoogenband kan zich het gesprek met pa nog zo voor de geest halen. “Ik had twee biertjes uit de koelkast gepakt, maar dat maakte geen verschil. Toen ik vertelde dat ik tijdelijk ging stoppen met geneeskunde, voelde ik zijn teleurstelling. Hij maakte zich zorgen. Vond het maar niks dat ik mijn goede toekomstperspectief verruilde voor een onzeker bestaan.” Toch blijft de zwemmer bij zijn besluit. “Ik nam me voor geen dingen half te doen. Dat is altijd mijn motto gebleven.”  

‘Ik nam me voor geen dingen half te doen. Dat is altijd mijn motto gebleven’

The Dutch Dolphin koestert die ‘blauwe maandag geneeskunde’ nog altijd. “Ik herinner me de snijzaal nog goed, de patiënten die door acteurs werden gespeeld, en de verpleegkundestage die ik heb gelopen, waardoor ik ontzettend veel respect voor verpleegkundigen heb gekregen. Ook op andere vlakken was het een belevenis. Ik heb een jaar van het studentenleven mogen proeven. Dat kan niet elke topsporter zeggen. Én, misschien wel het meest waardevolle, ik heb dierbare vrienden overgehouden aan die tijd, vrienden die wél allemaal arts zijn geworden. Arts en Auto is ons lijfblad; ik denk dat ze zich kapot lachen als ze mij in dit tijdschrift voorbij zien komen.” 

Door die vrienden houdt Van den Hoogenband feeling met de medische wereld. “In de jaren dat ik alleen maar zwembaden en hotels zag, was het fijn om iets van hun verhalen en ontwikkeling mee te krijgen.” Gevoed door zijn ambitie om de snelste man in het water te worden, blijft ‘VDH’ zich ook verdiepen in het menselijk lichaam. Na die vierde plekken in Atlanta gaat hij op zoek naar manieren om zijn concurrenten te verslaan. “Ik ben gesprekken gaan voeren met sporters en coaches die wél het podium hadden gehaald, zoals de volleyballers, de roeiers Holland Acht, de hockeyers. Wat deden zij anders? Hoe hadden zij het georganiseerd? Wie waren hun sleutelfiguren? Ze bleken beter voorbereid dan ik én zich te omringen met specialisten. Dat zag ik ook in Australië, daar hadden ze een Institute of Sport opgericht waar wetenschappers en sporters kennis deelden. Door die kruisbestuiving liepen ze een stap voor op de concurrentie.” 

Omdat in de Nederlandse zwemsport zoiets dan nog niet bestaat, start Van den Hoogenband een eigen onderneming. “Ik nodigde allemaal experts uit met een sportachtergrond. Een dokter met ervaring in het zeilen, een fysiotherapeut met een basketbalverleden, een manueel arts met een hockeyachtergrond. Maar er zat ook een voedingsdeskundige bij, een stromingsgeleerde en een inspanningsfysioloog: oud-zwemmer Jan Olbrecht uit België die lactaatmetingen deed. Met z’n allen hadden we één doel: Pietertje zo hard mogelijk laten zwemmen. Maar ik ging me óók verdiepen in hun werelden, om ze feedback te kunnen geven en omdat ik wilde leren, ik wilde me ontwikkelen. Dat heeft me fantastisch mooie inzichten opgeleverd.” 

Succes in het water

Nog belangrijker: het levert hem succes op in het water. Nadat Van den Hoogenband in 1999 definitief zijn geneeskundestudie staakt, wint hij een jaar later goud op de Olympische Spelen in Sydney, op zowel de 100 als de 200 meter vrije slag. Vier jaar later prolongeert hij in Athene zijn titel op het koningsnummer. Daarnaast pakt hij in zijn loopbaan twee zilveren en twee bronzen olympische medailles en diverse andere prijzen. Met dank, zo vertelt hij, aan al die experts, veelal (para)medici, die hem gedurende zijn carrière hebben geholpen. “In Nederland hebben we artsen, zoals neurochirurg Wilco Peul die mijn hernia opereerde, die op hun gebied de Olympische Spelen zouden winnen. Maar ik heb ook veel te danken aan fysiotherapeuten. Eerst had ik er één die heel oplossingsgericht was. Later nam ik een fysio in de arm die wat meer preventief werkte. Als topsporter moet je het zelf doen, moet jíj presteren. Maar als je het maximale eruit wilt halen, dan heb je mensen om je heen nodig die de voorwaarden scheppen om optimaal te kunnen presteren.”

Waar individuele sporters die begeleiding in 2000 nog zelf moeten organiseren, wordt dat twintig jaar later voor hen gedaan. Nu Van den Hoogenband chef de mission is, is het ‘creëren van een optimaal prestatieklimaat’ zijn corebusiness. Nadat hij in 2008 stopt met zwemmen, overweegt hij eerst nog om geneeskunde te gaan studeren. “Uiteindelijk bleek ik toch nieuwsgieriger naar andere paden.” 

Paden die hem naar het bedrijfsleven leiden, maar uiteindelijk terugvoeren naar de sport. Eind 2018 wordt hij benoemd tot chef de mission voor de Olympische Spelen in Tokio. En zo treedt hij toch nog een beetje in de voetsporen van zijn vader die jarenlang de functie van chef-arts heeft bekleed tijdens de OS. “Natuurlijk is hij blij dat mijn keuze destijds goed heeft uitgepakt, daardoor heeft mijn vader ook mooie momenten beleefd.”  

COVID-stempel 

Door COVID-19 worden Van den Hoogenbands eerste Olympische Spelen als chef de mission uitgesteld. En ook nu ze een jaar later, op 23 juli aanstaande, van start gaan, zal de pandemie nog een flinke stempel drukken op het grootste sportevenement ter wereld. “De faciliteiten, de stadions, de concurrentie, dat blijft allemaal hetzelfde. Eenmaal in de ring, op het veld of in het water strijden de besten tegen de besten. Maar wel zonder grote toeschouwersaantallen, zonder een olympisch dorp zoals we dat gewend zijn.” Al denkt de chef van de Nederlandse equipe niet dat de prestaties daaronder zullen lijden. “Sporters zijn als geen ander gewend aan weerstand en tegenslag. Daar leren ze mee omgaan en daardoor ontwikkelen ze hun adaptief vermogen.”

Voor VDH zelf verandert er naar eigen zeggen niet zoveel. “Mijn taak blijft hetzelfde: ervoor zorgen dat onze sporters kunnen excelleren. Alleen de puzzel die wij met de hele staf moeten leggen, is wat ingewikkelder geworden. Ik denk dat de medische staf bij deze Spelen belangrijker is dan ooit. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de twee COVID-19-verbindingssofficieren die we hebben aangesteld. Deze ‘Liaison officers – arts en oud-hockeykeepster Joyce Sombroek en oud-shorttracker Wilf O’Reilly – zijn de brug tussen aan de ene kant de organisatie en de maatregelen, en aan de andere kant onze sporters, coaches en staf die zo min mogelijk afgeleid moeten worden. Maar voor ons allemaal geldt: niemand heeft dit eerder meegemaakt. Het voelt alsof we een brug bouwen, terwijl we er al overheen lopen.”

‘Ik hoop dat onze ploeg een nieuwe generatie weet te inspireren. Dat is mij persoonlijk meer waard dan een hoge klassering in het medailleklassement’

Omdat vrienden, familie en fans niet naar Tokio mogen afreizen, wordt op het strand van Scheveningen een Olympic Festival opgetuigd. “Allerlei tv-shows hosten vanaf daar. Er komen grote schermen waarop het publiek de wedstrijden kan volgen, binnen de dan geldende regels uiteraard. Voor hen zijn er ook mogelijkheden om allerlei sporten te beoefenen én op deze plek zullen onze Olympiërs een warm onthaal krijgen bij thuiskomst en hun gewonnen medailles vieren.”  

Hoeveel medailles TeamNL in de wacht gaat slepen, of zou móeten slepen om van geslaagde Spelen te mogen spreken, daar doet Van den Hoogenband geen uitspraken over. “Ik vond het zelf als sportman op de Olympische Spelen vreselijk als ik buitenlandse chef de 

missions hoorde oreren over medaillespiegels. Bovendien: als ik een verwachting of voorspelling uitspreek, dan lijkt het misschien alsof ik eigenaarschap heb. Maar dat heb ik niet. Ik ben ondersteunend, faciliterend. Ik heb slechts een rol op de achtergrond. Het gaat om de sporters en de coaches; zij staan op de voorgrond. En achteraf maken we de balans wel op.”

Al rekent de TeamNL-chef het succes niet per se af aan het aantal medailles. “Ik heb een wat softere benadering”, zegt hij zelf. “Natuurlijk hopen we op veel medailles, maar ik kijk vooral uit naar mooie races, naar mooie verhalen die ervoor zorgen dat de mensen thuis met kleur op de wangen voor de televisie zitten. Ik hoop dat onze ploeg een nieuwe generatie weet te inspireren. Dat is mij persoonlijk meer waard dan een hoge klassering in het medailleklassement.”

Delen