Moet een huisarts werkelijk aandringen bij ggz?

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Eindhoven heeft een huisarts afgelopen december berispt na suïcide van een patiënt. Onder meer omdat hij nadrukkelijker had moeten aandringen op een beoordeling door de crisisdienst. Naar mijn mening wordt hier een onjuiste norm gehanteerd.

Wat waren de feiten?

De 44-jarige patiënt kwam op 16 juli 2020 bij de huisarts in verband met slaapproblemen en spanningsklachten. De volgende dag meldde de patiënt zich weer bij de praktijk. Hij had de voorgeschreven medicatie niet ingenomen en gaf aan te willen starten met cognitieve gedragstherapie.

Op 22 juli 2020 heeft de huisarts zijn advies met de patiënt besproken: specialistische zorg door een psychologenpraktijk met een relatief korte wachttijd. De patiënt wilde echter eerst afwachten of een behandeling bij een haptonoom zou helpen.

Na contact met een HAP, heeft de patiënt op 26 juli 2020 weer een gesprek met de huisarts gehad. Toen stemde de patiënt wel in met een doorverwijzing naar de ggz. Op 3 augustus 2020 vond daar de intake plaats (het suïciderisico werd laag geacht).

Enkele dagen later kwam de patiënt weer naar de praktijk. De huisarts heeft vervolgens de ggz-praktijk gebeld om de start van de behandeling te bespoedigen.De dagen erna hebben de ouders meerdere keren contact met de HAP opgenomen. De HAP schatte het suïciderisico ook als laag in en verwees de patiënt terug naar de eigen huisarts.

‘Nee van ggz moet niet tuchtrechtelijk probleem van huisarts worden’

De huisarts heeft de patiënt op 17 augustus weer gezien. Omdat het niet goed ging, heeft de huisarts contact opgenomen met de crisisdienst. Die gaf aan de patiënt niet te kunnen beoordelen omdat hij al in behandeling was bij een ggz-praktijk. De huisarts heeft vervolgens contact met die praktijk opgenomen, maar kreeg te horen dat daar geen crisismogelijkheden waren. Wel werd toegezegd contact op te nemen met en de behandeling over te dragen aan de crisisdienst. De patiënt heeft zich later op de dag gesuïcideerd.

Het tuchtrechtelijke oordeel

Ik zoom in op de volgende overweging in de uitspraak: “Dat op 17 augustus 2020 geen spoedbeoordeling heeft plaatsgevonden, kan verweerder naar het oordeel van het college niet worden verweten. Het college heeft ook oog voor de moeilijke situatie waarin verweerder verkeerde toen de psychologenpraktijk en crisisdienst naar elkaar wezen voor het ondernemen van actie. Verweerder valt echter wel een verwijt te maken dat hij op 17 augustus 2020 niet doortastender is opgetreden richting de crisisdienst en psychologenpraktijk. Hij had (nadrukkelijker) moeten aandringen op een spoedbeoordeling, te meer ook nu de HAP in de ochtend de ouders had geadviseerd om een spoedverwijzing voor beoordeling door een psychiater dan wel crisisdienst te vragen.”

Eens, het toestandsbeeld van de patiënt verslechterde. De huisarts behoort de patiënt dan te verwijzen en een redelijke inspanning te leveren om de gewenste zorg te regelen. En dat heeft hij naar mijn mening in casu gedaan. De norm zou niet moeten zijn dat een huisarts in alle schrijnende gevallen bij de ggz moet aandringen nadat een verzoek niet is ingewilligd. Dan wordt iets onredelijks gevergd, zeker gelet op de wachttijden in de ggz. Een goed onderbouwd en juist verzoek doen behoort de norm te zijn. Een ‘nee’ van de ggz moet niet daarna het tuchtrechtelijk probleem van een huisarts worden. Ik hoop dat deze aangeklaagde huisarts in beroep gaat en het Centraal Tuchtcollege nog eens goed naar de feiten én de in Eindhoven gehanteerde norm kijkt.

Delen