Mondzorg plus

“Volgens mij zit het nog wel goed met jouw BMI”, zei mijn tandarts me afgelopen vrijdag tijdens mijn halfjaarlijkse controle. Ik was het met haar eens, maar begreep haar opmerking niet. “Dan lees je blijkbaar de Telegraaf niet”, zei ze. “Rob Barnasconi van de NMT zegt daarin dat we meer aan algemene preventie moeten gaan doen.”

Mijn tandarts vond het maar niks, dit voorstel van Barnasconi. Maar ik begrijp zijn intentie wel. De toestand van het gebit kan heel veel zeggen over de algemene gezondheidstoestand van de patiënt. En Barnasconi heeft gelijk als hij stelt dat de tandarts bij uitstek de medisch professional is die zijn patiënten minimaal eenmaal per jaar ziet, en dus een actieve rol kan spelen in preventie. Bij mijn huisarts kom ik alleen als ik zelf vermoed dat ik iets mankeer en de laatste keer dat ik dat deed, kan ik mij niet eens meer heugen. Waarschijnlijk mag ik daaruit voornamelijk afleiden dat ik gezond ben. Maar Barnasconi merkt terecht op dat er pakweg dertig ziekten of bijwerkingen van geneesmiddelen zijn die een signaal geven in de mond en dat vroegsignalering op basis hiervan gezondheidswinst en economische winst kan opleveren.

Tegelijkertijd vind ik het wel terecht van Barnasconi dat hij benadrukt dat de tandarts niet op de stoel van de huisarts moet gaan zitten. In een recent interview in Arts en Auto stelde hij dat tandartsen nu echt een onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de eerste lijn. Ik vraag mij af in hoeverre huisartsen dit beeld al onderschrijven. Hier valt nog wel wat winst te boeken, denk ik.

Delen