Niets doen

Journalist en schrijfster Ronit Palache (1984) werkt onder andere voor televisie (Pauw, Op1). Dit jaar publiceerde zij de bestseller Ik heb niets tegen antisemieten, ik lééf ervan, over het werk van Ischa Meijer. Palache schrijft momenteel aan een bloemlezing uit het oeuvre van Renate Rubinstein. 

Tekst: Ronit Palache Beeld: Thomas Schlijper 

Je zou het niet verwachten als je nu naar mijn prachtig gelakte rode nagels kijkt, maar ooit zaten daar stompjes. Afgekloven nagelkadavers, loshangende vellen, pusophopingen: ellende. Het kwam regelmatig voor dat ik naar het ziekenhuis moest om mijn nagel in zijn geheel te laten verwijderen.

Dat ritueel lag nogal gevoelig binnen de familie. Mijn grootmoeder miste namelijk óok een nagel aan een middelvinger. ‘Tussen de deur gekomen’, verklaarde ze de eerste keer dat ik haar ernaar vroeg. Weken later bleek ze toch klem te hebben gezeten tussen de strijkplank en een volgend jaar was een ander treurig lot haar ten deel gevallen. 

Geen van deze opgegeven redenen bleek de waarachtige. Het was een nazi die had huisgehouden met een flinke tang. Dat ik mijn nagel vrijwillig liet verwijderen, stuitte kortom op weerstand. Maar mijn vinger klópte, en dat beloofde niet veel goeds.

Mijn moeder trok haar ziekengezicht. Nu is er niet veel nodig om haar tot grote zorgen te manen, maar het ziekengezicht komt slechts tevoorschijn bij hoge uitzondering: wanneer ze vertelt over een terminaal ziek familielid of de slechte nierwaarden van mijn vader.

Toevallig lag mijn oma de week dat mijn nagel het moest ontgelden in datzelfde ziekenhuis, dus liep ik voorafgaand aan de procedure bij haar langs. Holle gangen kwamen me tegemoet. Er leek hier werkelijk niets gedaan om de geur en kleur van dood enigszins af te wenden.

‘Vol afschuw keek ze naar het opgezwollen gevaarte’

Een kaal hoofdje begroette me toen ik binnenstapte. Het was mijn orthodox-joodse oma die ik nooit eerder zonder pruik gezien had. Van terminale ziekte of kanker was geenszins sprake. Een grote bult torende boven haar schedel uit.

Ik vond haar ineens aandoenlijk, kleiner dan normaal ook, leek het wel. We praatten wat en vol afschuw keek ze naar het opgezwollen gevaarte aan mijn rechterhand. Ze probeerde me er nogmaals van te overtuigen af te zien van de ingreep. Dat ik plaatselijk verdoofd zou worden bracht weinig gewicht in de discussie dus deed ik er het zwijgen toe.

Gelukkig verbrak een zuster met fruitschaal de pregnante stilte: ‘Cadeautje’, riep ze triomfantelijk, alsof ze zelf de schenker was. Omdat elk spoor van de werkelijke afzender ontbrak, graaide mijn oma driftig door de schaal en stroopte daarbij haar zijden pyjamamouw op. ‘Dat is handig mevrouw Palache’, riep de zuster opgetogen, ‘uw telefoonnummer op uw arm.’ Ik keek naar de grond en probeerde mijn oma’s blik te ontwijken. ‘Ja’, zei die, ‘ik heb hem al jaren, maar tegenwoordig zit er een zes voor elk nummer, dus hij is niet meer accuraat.’

Nu keek ik haar alsnog voorzichtig aan. Ze gaf me de eerste en laatste glimlach die ik me van haar herinneren kan. Ik kuste haar bebulte hoofd en liep naar de kamer waar ik geholpen zou worden. Mijn moeder wachtte me op. ‘Weet je’, zei ik enigszins besmuikt, ‘die nagel geneest vanzelf wel. Een beetje weken in soda en ik kan er weer tegenaan.’ 

Soms is niets doen ook wat doen, leerde een wijze chirurg me ooit.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen