Nieuwjaarskaarttrauma
Mevrouw F. Alkema-van Doorn* komt de eer toe om mij de meest gedenkwaardige patiëntenbrief te hebben geschreven. De verbijstering die ik voelde toen ik voor de eerste keer haar schrijven las is nooit helemaal verdwenen. Aan de relatie tussen arts en patiënt zijn heel wat boeken gewijd maar ik kan mij niet heugen ooit iets serieus te hebben gelezen over brieven van patiënten. Het woord patiëntenbrief slaat vrijwel altijd op brieven áán patiënten. Er zijn collegae die lacherig doen over brieven ván patiënten. Dat vind ik dom en triest. Brieven van patiënten dien je net als patiënten zelf serieus te nemen. Dat geldt uiteraard voor brieven met een klacht maar ook voor dankbrieven. Een goede brief schrijven is een kunst. Gevoelens verwoorden kost tijd en moeite.
Brieven van patiënten dien je net als patiënten zelf serieus te nemen
Het schrijven van mevrouw Alkema behoort tot de categorie klachten. Nu is deze keurige, welgestelde dame zeker geen klagerig type, integendeel, in al die jaren dat wij elkaar kennen is mijn respect voor haar alleen maar toegenomen. Naar mijn bescheiden inschatting zou onze band wel tegen een stootje moeten kunnen. Het is dus geenszins uit gebrek aan respect dat ik nu over haar brief schrijf. Wanneer deze patiënte had geklaagd over iets medisch, zou het niet in mij opkomen om hieraan ruchtbaarheid te geven. Dan had ik mij juist diep moeten schamen. Maar de betreffende klaagbrief had helemaal geen betrekking op een vermeende medische misser of onvrede over een behandeling.
De brief is gedateerd op 29 januari en dat betekent dat mevrouw Alkema drie tot vier weken met haar grief heeft rondgelopen. Alleen al deze gedachte doet mij pijn. Zij had mij kunnen bellen, op het spreekuur kunnen komen of een visite kunnen aanvragen maar niets daarvan: mevrouw heeft gewacht. Misschien zou de tijd haar pijn verzachten. Het zou mij niet verbazen wanneer deze immer correcte dame in de loop van de maand januari eerst een paar opzetjes voor haar brief zou hebben geschreven. Hoe dan ook is ze zich bewust dat haar grief mij niet onberoerd zou laten. De eerste zin luidt immers: “U zult misschien vreemd opkijken dat ik u een briefje schrijf.” “Vreemd opkijken” is wel erg eufemistisch uitgedrukt. Ik weet zeker dat menig collega zijn of haar schouders zou ophalen maar mij zette deze brief aan het denken: wat zegt haar grief over haarzelf, over mij, over onze relatie tussen huisarts en patiënt, en überhaupt over de relatie tussen hulpvrager en hulpverlener?
(…) Maar wat mij nog meer trof is, dat we géén nieuwjaarskaart van u mochten ontvangen. Wat is er toch aan de hand dokter? Enkele mensen sprak ik (ook patiënten van u) die zo’n leuke kaart van u mochten ontvangen. Ook wij stuurden u en uw vrouw ’n kaart met de beste wensen voor het nieuwe jaar. Graag zou ik van u vernemen, of ik u beledigd heb, of wat anders. Ik begrijp er niets van. U was altijd zo’n prima huisarts voor ons. Ik ben er echt bedroefd over. Gaarne uw antwoord tegemoetziende verblijf ik met vriendelijke groeten.
F. Alkema – van Doorn
Het past mij niet om deze brief te becommentariëren. Ik weet echt niet wat er is gebeurd en ik weet evenmin hoe ik heb gereageerd. Er was in elk geval van mijn kant geen enkele opzet in het spel. Hopelijk is mevrouw Alkema haar nieuwjaarskaart-trauma te boven gekomen. Mocht zij ooit deze woorden lezen dan kan ik haar verzekeren dat geen jaarwisseling voorbij gaat zonder dat ik aan haar brief terugdenk. En ik bied allen die geen nieuwjaarskaart van mij hebben ontvangen, terwijl men deze wel had verwacht, mijn oprechte excuses aan.
* Om privacy-redenen is de naam gefingeerd.