Niks mis met bureaucratie
Soms kom je ineens iets tegen dat je in de tijd terugvoert, tot soms wel decennia geleden. Mij overkwam dit afgelopen week, bij lezing van een essay in The Financial Times met als titel ‘Capitalism’s secret love affair with bureaucracy’.
De schrijver, David Graeber, is ‘anarchist en antropoloog’, en wat hij te vertellen heeft waaiert alle kanten uit, van Duitsland midden 19de eeuw tot de groei en bloei van het internet. Maar wat mij speciaal aansprak, wordt samengevat in de onderkop boven Graebers artikel: ‘Why there is joy behind a system of hierarchies and formalised rules’.
Mijn verleden dat hiermee naar boven kwam, is de tijd waarin ik mijn doctoraalstudie sociologie deed. Een van de ‘grote namen’ met wie ik toen kennis maakte was Max Weber. Deze Duitse sociale wetenschapper, die leefde van 1864 tot 1920, was jurist, econoom, historicus, en nog meer. Maar hij geldt vooral als een grondlegger van de sociologie. Met als persoonlijke missie het beter leren begrijpen en verklaren van iets dat in zijn eigen tijd voor het eerst goed losbarstte: het proces van modernisering.
Webers ideeën samenvatten, is in kort bestek niet mogelijk, maar één aspect pik ik er graag uit. Want als geen ander is hij degene die ons vertrouwd heeft gemaakt, eerst in het academisch discours en later doorgebroken naar alledaags woordgebruik, met het concept van bureaucratie.
Weber zag dat in de hoogstontwikkelde landen, zijn eigen Duitsland voorop, het bureaucratische model overal in economie en bestuur als organisatiemodel ging domineren. En hij beperkte zich niet tot alleen signaleren en verklaren, maar schreef ook over de voors en tegens.
Als positieve kanten zag hij het rationele aspect van bureaucratie, dat zich vertaalde in meer productiviteit en welvaart; in de rechtszekerheid en gelijkheid van ‘regels die voor iedereen gelden’; in het ‘meritocratische’ principe van mensen beoordelen, en in posities rekruteren, niet op basis van nepotisme maar van daadwerkelijke capaciteiten. Maar Weber zag ook negatieve kanten. Als regels doel op zichzelf worden, als bureaucraten persoonlijke machtsposities bouwen, dan krijg je juist willekeur, een ‘nieuw soort ongelijkheid’, economische verspilling.
Vraag anno 2015 een willekeurig iemands kijk op ‘bureaucratie’, dan krijg je 99 van de 100 keer een antwoord met alleen die negatieve associaties. ‘Nobody seems to like bureaucracy very much’, schrijft ook David Grueber in The Financial Times. Maar hij benadrukt ook, met verwijzing naar Max Weber, hoe eenzijdig dit is.
En ik voeg hier aan toe: hoe populistisch en demagogisch. Want ook in het publieke debat is ‘bureaucratie’ geëvolueerd van een academisch concept ter doorgronding van onze moderne tijd tot een scheldwoord waarmee je een discussie moeiteloos doodslaat.
Denk bijvoorbeeld, maar zeker niet alleen, aan die emotionele zorgdebatten van nu. Vaak zijn die een reactie op een (maat)regel die een inperking van handelingsvrijheid betekent. Boosheid wordt hierbij meestal ingegeven door een complexe mix van elementen: oprecht beleefde professionele idealen; direct materieel eigenbelang; en dat algemeen-menselijke verlangen naar autonomie.
Maar wat je daarna te vaak ziet, is dat bij het kracht bijzetten van die onvrede, vocabulaire de hoofdrol krijgt. Woordkeuze blijkt dan een machtig strategisch instrument, soms maken alleen délen van woorden al een groot verschil: regels die niet bevallen, heten immers steevast ‘regeltjes’. Meer hiervan tegelijk, zijn voor je het weet een ‘oerwoud’ (maar ‘doolhof’ kan ook, al klinkt ‘wirwar’ nog beter, net als ‘keurslijf’). Zij die zo’n oerwoud uitvaardigen, zijn niet zo maar regelgevers of bestuurders, maar op zijn minst ‘bobo’s’ of ‘mandarijnen’. En als dit alles extra administratief werk betekent, is dit zonder uitzondering een geval van ‘rompslomp’ (en voor je het weet zelfs ‘onnodige rompslomp’). En natuurlijk: bij iedere gelegenheid de woorden ‘bureaucratie’ of ‘bureaucratisch’ inzetten, als zó ultieme en finale diskwalificatie dat verder geen inhoudelijke argumentatie meer nodig is.
Een focus op gebruik van dit soort clichés suggereert, in elk geval impliciet, dat bekritiseerde regels uitsluitend een zaak zijn van machtsmisbruik en willekeur, en verder geen ander doel dienen. Soms is dit misschien ook zo. Maar vanzelfsprekend is het nooit, en een volwassen gelijk wordt alleen gehaald door inhoudelijke onderbouwing en niet door populaire krachttermen.
Een zinnig oordeel over bureaucratie of over een bureaucratische maatregel, weten we sinds Max Weber, vergt nuance en evenwicht. Dus als een regel niet bevalt, onderken dan eerst met open vizier alle overwegingen die er misschien aan ten grondslag liggen. Maak helder of het probleem zit in de achterliggende doelstelling als zodanig, of alleen in de feitelijke (neven)effecten. Zeg niet alleen eerlijk wat het primaire motief is om bezwaar te hebben, maar vermeld ook eventuele bijkomende motieven. En zeker als het officiële doel van een regel zelf het probleem niet is, geef dan meteen ook een geloofwaardig, concreet en uitgewerkt voorstel, om datzelfde doel te realiseren via een betere weg of via een betere regel.