Niks onbetaalbaar

Financiering van de zorg op de lange termijn is de naam van een nieuwe publicatie van het Centraal Planbureau. Hoewel maar veertien pagina’s lang, is dit toch een wat moeizame tekst om te lezen. Dit komt niet door de inhoud zelf, maar door de vorm: door die nodeloos gewichtige en omhaal-van-woorden-achtige manier van schrijven waaraan je zo veel beleidsrapporten herkent.

Die inhoud zelf is beslist de moeite waard, en raakt aan iets belangrijks: de toekomstige verdeling van zorgkosten, tussen jongeren en ouderen en tussen mensen met een hoger en lager inkomen. Bij ongewijzigd beleid, en bij ongewijzigde ontwikkeling van die zorgkosten, zullen die kosten sterk afnemen voor 70-plussers met een laag inkomen en bescheiden toenemen voor 70-minners met een hoog inkomen.

Maar je kunt ook andere vormen van onderscheid maken, zoals tussen ouderen van nu en ouderen van de toekomst. (Die van nu blijken beter af.) En er zijn ook scenario’s denkbaar waarin het beleid juist wél wordt veranderd, met weer andere verdelingseffecten. Zo krijgt bijvoorbeeld het eigen risico in deze CPB-publicatie flink wat aandacht.

Maar wat ik in dit rapport nog interessanter vond, zijn twee dingen die je ook los kunt zien van die verdelingsvraagstukken, en waarvan er één zelfs helemaal verscholen staat in een voetnoot.

Vergeleken met andere landen geven we in Nederland met 14 procent van ons bnp veel uit aan zorg

Ten eerste: de ontwikkeling van de totale zorguitgaven als zodanig. Die zijn in Nederland hard gestegen, vooral tussen 2000 en 2010: toen kwam daar elk jaar 4,6 procent bij, vergeleken met gemiddeld 3,3 procent in omringende landen. Hierdoor zitten we nu op een totaal aan zorguitgaven, collectieve en niet-collectieve samen, dat 14 procent beslaat van ons bruto binnenlands product (bbp).

Vergeleken met andere landen is dat veel, en dit is dan ook een veelgebruikte pijl op de boog van critici van ons zorgstelsel. Vanaf 2012 is die groei weliswaar afgezwakt, maar het Centraal Planbureau verwacht dat die vertraging maar tijdelijk zal zijn: “Overheden hebben in de nasleep van de economische crisis de hand op de knip gehouden, waardoor de groei van de zorguitgaven tijdelijk beneden de trendmatige groei uitkwam.”

Maar de onderliggende aanjagers van verdere stijging van zorguitgaven zijn hiermee echt de wereld niet uit. Zoals: vergrijzing, technologische ontwikkelingen, prijsstijgingen, nieuwe behandelmethoden en achterblijvende stijging van productiviteit. Vandaar dat die groei weer zal gaan toenemen, en ook de komende decennia weer hoger zal gaan uitvallen dan de groei van de algehele welvaart. Zodat het totaal aan zorguitgaven als percentage van ons bbp nog een stuk verder omhoog zal gaan.

Financiering van de zorg op de lange termijn kijkt vooruit tot 2040. Om een idee te geven van die verdere kostenstijging, wordt specifiek gekeken naar (alleen) de collectieve uitgaven aan curatieve en langdurige zorg. Die zijn nu 9 procent van het bbp, in 2040 zal dit 15 procent zijn. Gemiddeld betaalt iedereen over 24 jaar dus tweederde méér, als percentage van zijn inkomen, aan zorg dan nu. Dat is een groot verschil. En 2040 lijkt misschien ver weg, maar voor wie nu zelf nog aan het begin staat van een loopbaan of leven in of met de zorg, is dit een heel reële horizon. Terecht dus dat het CPB zijn aandacht vestigt op het verdelingsaspect hiervan, waarbij je vanzelfsprekend als eerste denkt aan wat dit kan betekenen voor mensen met de laagste inkomens.

De stijging van de zorgkosten in de toekomst is voor een belangrijk deel relatief

Maar dit brengt mij bij die voetnoot in het rapport, nummer 15 om precies te zijn. Die gaat over een mogelijke stijging van het eigen risico, maar mij trof speciaal dit bijkomende zinnetje: “Bij de interpretatie hiervan is het overigens belangrijk te realiseren dat de reële inkomens in 2040 naar verwachting met circa 40 procent zijn gestegen.” Ik ben op basis hiervan even kort gaan rekenen, speciaal kijkend naar wat je als burger gemiddeld aan reëel inkomen overhoudt na aftrek van zorgkosten, uitgedrukt in inkomenseenheden van 2016. Dan is dat nu dus 91 procent van 100, ofwel 91. En straks in 2040 wordt dat, in diezelfde inkomenseenheden van nu, 85 procent van 140, ofwel 119.

Met andere woorden: we gaan relatief meer uitgeven aan zorg. Maar tegelijk, door de stijging van de algehele welvaart als zodanig, blijft ook datgene wat we daarnaast blijven overhouden gestaag stijgen. Dat wil zeggen: in absolute termen, dus gewoon de hoeveelheid feitelijk als inkomen beschikbare euro’s. Want een kleiner deel van een gestaag groter wordende koek, wordt op termijn (veel) méér koek dan een groter deel van een kleinere koek.

En ook hier ligt een keuzevraagstuk, dat misschien nog belangrijker is dan de vraag ‘wie precies wat moet gaan betalen’. Want kernvraag nummer één is toch: hoeveel (méér) willen we überhaupt, in zijn totaliteit en voor iedereen tezamen, eigenlijk aan zorg gaan besteden? Met meteen ook als bijbehorende vraag: maar áls we in de toekomst nog meer, en misschien wel véél meer, willen gaan uitgeven aan zorg, zowel curatieve als langdurige, ook als percentage van onze totale welvaart – wordt die zorg hiermee niet vanzelf onbetaalbaar?

Nee dus.

Delen