Oneindig ver weg en heel nabij

De dood brengt onze naasten oneindig ver weg. Maar een jaar na het voortijdige overlijden van mijn lievelingszus lijkt het alsof ze direct kan aanbellen. Als enige kon zij omgaan met mijn weerstand tegen spontane bezoeken. Twintig minuten voor haar komst kreeg ik een telefoontje. Niet met de vraag of zij welkom was, maar met de aankondiging dat ze ‘mij slechts heel even wilde zien’. Ik ben best wel creatief in het verzinnen van excuses maar niet bij haar. Er was zelden een échte noodzaak om mij te spreken, maar na elk bezoek leek het of de zon was doorgebroken.

Na het overlijden van vader schreef ik hem jarenlang bij elke sterfdag een brief. Dat vloeide voort uit een behoefte die ik pas later beter ben gaan begrijpen. Ook tijdens zijn leven viel spreken hem zwaarder dan schrijven. Toen bij vader kanker werd geconstateerd en ik werd geconfronteerd met zijn eindigheid – zelfs als huisarts hield je daar geen rekening mee – schreef ik hem drie brieven, waarin een scala aan emoties werd geuit, te beginnen met mijn jeugdherinneringen aan de indringende, benauwende geur van Mix-Baai pijptabak in zijn werkkamer. 

Dokters hebben het altijd over doodgaan, maar nooit over omgang met de doden

Bij mijn zus voel ik geen behoefte om haar een brief te schrijven. Toen ik na haar dood op zoek ging tastbare herinneringen aan haar, viel mij op dat zij mij zelden of nooit heeft geschreven. Ook haar mailtjes en appjes waren doorgaans kort en zakelijk. Maar onze ontmoetingen waren échte ontmoetingen. Je gaat niet iemand die bij wijze van spreken achter de deur staat een brief schrijven. Zo nabij is mijn lieve zus nog altijd. Het is alsof haar ziekbed en overlijden op een onnatuurlijke manier zijn gemonteerd in haar leven. Ík was als oudste van het gezin aan de beurt om dood te gaan, niet zij!

Dokters hebben het altijd over doodgaan, maar nooit over omgang met de doden. Natuurlijk: doodgaan is heftiger, concreter, snijdt dieper in de ziel. Wat daarna gebeurt kleurt de huid niet bleker, maakt geen krassen, houdt zich voor de buitenwacht gedeisd. De strijd die je als nabestaande voert, speelt zich niet op een slagveld, maar is desalniettemin heel pijnlijk. Je voelt een gapend gat, maar niemand heeft hier weet van. En na een jaar wordt verondersteld dat je ‘er overheen bent’. Het leven gaat verder. Vanzelfsprekend weet ik dat mijn zus niet achter de deur staat, en wanneer direct de bel gaat hoef ik niet op háár komst te rekenen. Maar hoe kan het dan zijn dat ik wel zo sterk haar aanwezigheid voel? Hoe kan ik haar bereiken? Moet ik een beroep doen op een medium?

Naschrift:

Twee dagen nadat ik het bovenstaande had geschreven, heb ik via een medium contact gezocht met mijn overleden zus. Gewoon via internet. Wanneer patiënten dit deden, knikte ik zoals dokters dat doen heel begripvol. Uiteraard liet ik niet merken dat ik hen stapelgek verklaarde. Natuurlijk voel ik gêne om te bekennen dat ik nu zelf zo stapelgek ben geweest. Maar het was een heel mooi, ontroerend en bovenal emotioneel gesprek. Nee, ik heb geen strikvragen gesteld. Eigenlijk ging het mij helemaal niet om de waarheid. Ik zocht troost en die troost heb ik gekregen.   

Delen