Onvolkomen debat

Ook ik volgde de discussie over de vrije artsenkeuze natuurlijk met aandacht. Vanwege de inhoudelijke kanten van deze zaak. Maar ook vanwege de manier waaróp dit debat wordt gevoerd. Namelijk: grotendeels van één kant. Artsen hebben luid, duidelijk en soms fel van zich doen spreken, via oude, nieuwe en sociale media. Voor verzekeraars geldt dit een stuk minder.

Dit laatste valt ook best te verklaren. Artsen zijn, meer dan verzekeraars, in een positie waarin ze zich over dit soort kwesties vrijuit en expressief kunnen uiten. Zelfs als artsen spreken uit naam van een organisatie, blijft steeds ook een persoonlijk aspect aanwezig. Ze zijn nu eenmaal zélf ook dokter, of dokter geweest; en spreken dus mede vanuit persoonlijke ervaring met, en persoonlijke betrokkenheid bij, de relatie arts-patiënt.

Dit geldt natuurlijk extra voor individuele artsen die op compleet persoonlijke titel van zich laten horen, bijvoorbeeld op LinkedIn of via tweets en retweets. Zij worden op geen enkele manier gehinderd door de noodzaak tot zekere tact en terughoudendheid in formulering waarmee je vanzelf te maken hebt als je namens een organisatie het woord voert.

‘Individuele zorgverzekeraars’ bestaan daarentegen niet. Het zijn dus altijd de organisaties die spreken: de (grote) partijen in de branche, en hun koepels. Degenen die dan het woord voeren, doen dit niet op persoonlijke titel, maar uitsluitend ‘uit hoofde van een functie’. En dit stelt stevige beperkingen aan de mate van uitgesprokenheid, directheid, ‘grote woorden’ en emotie die je in de polemiek kunt werpen.

Ook op puur institutioneel niveau verschijnen zorgverzekeraars en artsenorganisaties niet in gelijke startposities voor een debat. Namens artsen zijn het vooral verenigingen die van zich doen spreken, ‘clubs’ eigenlijk, met van zichzelf een soort van not-for-profit-imago dat een goede basis is om je te positioneren als behartigers van (mede) een publieke zaak, en mede een publiek belang. Verzekeraars daarentegen zijn bedrijven – en hiermee relatief gemakkelijk af te schilderen als vóór alles ‘gericht op winst’. En dan nog niet eens ‘zo maar bedrijven’, maar bedrijven die deel uitmaken van de ‘financiële sector’ – en dus op voorhand zwaar gewantrouwd door een segment van de burgerbevolking dat de afgelopen jaren sterk in omvang is gegroeid.

En de individuele verzekerde en patiënt? Voor die is de verzekeraar toch vooral die strenge inner van de maandelijkse premie; en de onverbiddelijke factureerder – en als het nodig is: aanmaner – als er weer eens uit eigen middelen moet worden bijgedragen. Terwijl je je arts toch eerst en vooral kent als degene die je, meestal tot tevredenheid, bij ziekte begeleidt, behandelt en vaak ook beter maakt. Dit laatste zonder dat hierbij de persoonlijke betrekkingen, en de emotionele beleving hiervan, worden belast door het banale gegeven van een ‘transactie’. Natuurlijk zal bijna iedereen best beseffen dat die dokter wel degelijk voor diens diensten worden betaald, voor een flink deel uit verzekeringspremies. Maar in de directe, persoonlijke relatie arts-patiënt is ‘geld’ lang niet het eerste waar je aan denkt; terwijl je in de relatie met je zorgverzekeraar, aan eigenlijk niets ánders denkt.

In de slag om een publieke opinie, zoals nu rond de vrije artsenkeuze, liggen verzekeraars dus, helemaal los van de merites van de te onderscheiden standpunten, op een ingebouwde achterstand. Die loop je niet in door hier en daar een doorwrocht opiniestuk in een kwaliteitsdagblad, of met een paar scherpe persberichten. Ook in het bereik van de sociale media blijken de mogelijkheden beperkt. ‘Grote’ namen uit de verzekeringsbranche waren de afgelopen weken op Twitter niet of nauwelijks te horen. Dit geldt niet de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland, die bijna dagelijks zijn tweets de wereld instuurt; maar ook die gingen afgelopen periode meestal over andere zaken dan de vrijheid van artsenkeuze.

Als verzekeraars hun positie op dit front breed toegankelijk over het voetlicht willen brengen, zullen ze meer hun best moeten gaan doen, en ook nieuwe strategieën moeten bedenken. Punt is alleen: vinden ze dat wel nodig?

Aan het kortste eind trekken in de openbare meningsvorming betekent niet altijd vanzelf ook: aan het kortste eind trekken bij de feitelijke besluitvorming. Wat afgelopen donderdag tussen de regerings- en regeringsvriendelijke Tweede Kamerfracties is afgesproken, laat zich op meer dan één manier interpreteren. Maar duidelijk is al wel, dat zij die zich de afgelopen sterk maakten voor een onveranderd vrije artsenkeuze, grote bezwaren blijven houden.

En de zorgverzekeraars? Die zien waarschijnlijk opnieuw bevestigd dat het politieke momentum in Den Haag in primair hún richting blijft werken. En dat het daarom misschien ook niet nódig is om in een heel andere arena, namelijk die van de publieke menings- en imagovorming, intussen nog een strijd aan te gaan die je sowieso, ongeacht de merites van je eigen case, want zie de hierboven opgesomde factoren, eigenlijk niet kúnt winnen.

Dit is niet iets om blij mee te zijn. Onze samenleving heeft immers recht op een volwassen en evenwichtig debat over zoiets belangrijks als vrijheid van artsenkeuze, vrijheid van ziekenhuiskeuze, vrijheid van contractering, en vrijheid in vergoedingskeuze.

Maar afgesloten is deze kwestie natuurlijk nog lang niet, ook niet als dat jongste Haagse plan echt wettelijke werkelijkheid wordt. Want hoe ga je met zo’n nieuwe, nog weer veel complexer geworden stelselsituatie om? Met al die verschillende soorten polissen, en met selectieve contractering die nu misschien echt ménens gaat worden? Dit allemaal helder en overtuigend uitleggen aan al die miljoenen burgers van wie ze de belangen geacht worden te behartigen, wordt voor de Nederlandse zorgverzekeraars een ongekende uitdaging, waarvan nu nog niemand kan voorspellen of ze daartegen opgewassen zullen blijken.

 

Delen