Oproep tot bescheidenheid

In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde doet huisarts-docent Pieter Barnhoorn ‘een blijvende oproep tot bescheidenheid’. Het is een moedige publicatie omdat deze indruist tegen een trend, die door de auteur als volgt wordt verwoord: “In onze maatschappij worden andere deugden aangemoedigd, zoals zelfontplooiing, authenticiteit, mondigheid en assertiviteit. Bescheidenheid lijdt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is zelden een compliment, sterker, we moedigen elkaar aan om door het ‘nemen’ van leiderschap van speelbal weer speler te worden. De zorg in zijn algemeenheid zou zelfs af moeten van de Nederlandse bescheidenheid.”

Aan de hype rond het fenomeen ‘leiderschap’ – alle goede intenties en fraaie bewoordingen ten spijt – kleeft een naar luchtje: wil de dokter weer de baas gaan spelen? Barnhoorn zoomt niet in op de relatie tussen arts en patiënt maar op ‘het sociale contract’ tussen de samenleving en de medische beroepsgroep: “Die samenleving verlangt professioneel functionerende dokters. In ruil hiervoor ontvangen dokters van die samenleving een professionele status: vertrouwen, een goed salaris, een grote vrijheid van handelen, zelfregulatie en het monopolie op de uitoefening van de geneeskunde. (…) Als dit vertrouwen wordt geschaad, zal de samenleving het contract willen herevalueren. Dit noopt tot bescheidenheid.”

Aan hype rond ‘leiderschap’ kleeft naar luchtje: wil de dokter weer de baas gaan spelen?

Met die bescheidenheid van dokters lijkt het niet zo goed gesteld. Het aanleren van professioneel gedrag waartoe – aldus Barnhoorn – bescheidenheid behoort, wordt wel “met de mond beleden en in het formele curriculum ook bewust aangeleerd” maar op de werkvloer is het toch anders: “In het ‘verborgen’ curriculum, dat wil zeggen: de dagelijkse praktijk waarin informeel en impliciet de kernwaarden van de professie worden overgedragen, wordt (…) vaak een minder bescheiden houding voorgeleefd.”

De auteur slaat de spijker op de kop. In basis- en vervolgopleidingen krijgt professioneel handelen weliswaar steeds meer aandacht maar “bescheidenheid blijft echter een lastig te implementeren deugd”. Zoals Barnhoorn zelf aangeeft heeft bescheidenheid het tij tegen. Je kunt volgens hem dan ook niet meer doen dan als arts het goede voorbeeld geven oftewel “ten dienste van onze medemens de geneeskunst uitoefenen, het belang van de patiënt voorop stellen, de grenzen van onze mogelijkheden erkennen, en ons open en toetsbaar opstellen.”

Het sympathieke artikel eindigt aldus met een oprechte boodschap waar iedereen het wel mee eens zal zijn maar die vermoedelijk niemand tot verandering zal aanzetten. De titel luidt niet zoals men zou verwachten “Oproep tot bescheidenheid” maar “Bescheiden dokteren”. Dat is merkwaardig. Het werkwoord “dokteren” heeft immers een negatieve bijklank: prutsen, oplappen, knutselen e.d. Zou hiervoor bewust zijn gekozen? In “bescheiden dokteren” ligt het accent “op een manier van dokteren” en niet op de dokter zelf. Daar Barnhoorn bescheidenheid expliciet als deugd poneert en omdat een deugd betrekking heeft op de houding – en nog explicieter het morele uitgangspunt – van degene die handelt, lijkt de titel afbreuk te doen aan de inhoud.

Het wezen van de bescheidenheid die Barnhoorn bepleit komt naar mijn gevoel in zijn artikel onvoldoende tot uiting. Wél wordt aangegeven wat bescheidenheid níet zou moeten zijn: “Bescheidenheid wordt (…) vaak verkeerd uitgelegd als nederigheid, gebrek aan zelfvertrouwen en niet voor jezelf opkomen.” De auteur verwijst naar een publicatie over een onderzoek dat “een relatie tussen de bescheidenheid van de dokter en de gezondheid van de patiënt” suggereert; in de titel hiervan staat echter het woord ‘humility’ en dat betekent wel degelijk ‘nederigheid’.

Vaak gaat nederigheid gepaard met een die doorleefd besef van de existentiële beperkingen van ons mens-zijn

In het boek Kleine verhandeling over de grote deugden van de Franse filosoof André Comte-Sponville (1952) worden achttien deugden besproken. Hiertoe behoort nederigheid maar niet bescheidenheid. Het hoofdstuk over nederigheid opent met de regels: “Nederigheid is een nederige deugd: ze twijfelt zelfs of ze wel een deugd is! Wie zich op nederigheid laat voorstaan geeft gewoon te kennen dat hij niet nederig genoeg is.”

Bescheidenheid is volgens mij een karaktertrek of gedrag; het schept geen verplichtingen, integendeel: het kan een reden zijn waarom mensen zich gedeisd te houden. Nederigheid gaat in mijn beleving dieper en richt zich fundamenteel op de houding naar medemensen. Comte-Sponville beklemtoont dat nederigheid geen kruiperigheid, kleinmoedigheid of laagheid is. De menselijke waardigheid blijft intact. Vaak gaat nederigheid gepaard met een die doorleefd besef van de existentiële beperkingen van ons mens-zijn.

Ik ben overtuigd van de welwillendheid van Pieter Barnhoorn maar de eerste regels van zijn artikel positioneren de ideale arts tot hemelhoog boven deze “condition humaine” (de grenzen van het mens-zijn) en  getuigen dan ook juist niet van bescheidenheid: “De ideale dokter doet de juiste dingen op de juiste manier. Hij of zij is tegenwoordig niet alleen medisch-technisch bekwaam, maar streeft voortdurend naar excellente zorgverlening, handelt uit medemenselijkheid en kan zijn of haar handelen verantwoorden.”

Delen