‘Ik voelde dat het groot zou worden’

interview / Kinderarts-epidemioloog Patricia Bruijning over invloed COVID op haar werk en leven

Kinderarts en epidemioloog Patricia Bruijning – een van de vaste ‘medische’ gezichten aan de talkshowtafels – is vanaf het eerste uur betrokken bij COVID-19-onderzoek. Een jaar nadat SARS-CoV-2 in Nederland opdook, geeft ze een inkijkje in de meest hectische periode van haar loopbaan. “Als we vooruit willen, moeten we flexibeler zijn.” 

De Skype-verbinding is al tot stand gebracht, maar Patricia Bruijning-Verhagen (46) haalt nog even koffie. Een vragende jongensstem is hoorbaar op de achtergrond. “Ik ben in een meeting, schat”, schalt het door huize Bruijning in Hilversum. Het is niet de eerste en niet de laatste keer dat ze haar kinderen even niet te woord kan staan. “Ze redden zich goed, hoor”, zegt de kinderarts-epidemioloog als ze in warme wintertrui met grote kop koffie plaatsneemt voor de webcam. “De oudste twee zitten op de middelbare school en zijn heel zelfstandig. De jongste van elf zit in groep 8. Een vriendje van hem woont hiernaast; zijn moeder neemt de ‘homescholing’ van de beide jongens voor haar rekening. Zijn we heel blij mee.” 

Volgende week mag hij weer naar school. Het is de dag nadat is uitgelekt dat basisscholen en kinderopvang op 8 februari weer opengaan. Ondanks de waarschuwing van het Outbreak Management Team dat de heropening zal leiden tot ‘een toename van de druk op de zorg’, geeft het onafhankelijke adviesorgaan wel groen licht. De kritiek op vermenging van wetenschap en politiek zwelt aan.

Daarmee geconfronteerd houdt Bruijning, zelf geen OMT-lid, zich enigszins op de vlakte. “Ik praat het niet goed, maar ik begrijp wel hoe zoiets loopt. Het is ook wel heel makkelijk om kritiek te hebben vanaf de zijlijn op een proces dat we met z’n allen nauwelijks kunnen besturen.”

‘Het is wel heel makkelijk om kritiek te hebben vanaf de zijlijn op een proces dat we met z’n allen nauwelijks kunnen besturen’

De ‘scholen-open-scholen-dichtdiscussie’ wordt haars inziens te ‘zwart-wit’ gevoerd. “Het gaat alleen maar over open of dicht. Terwijl het uitgangspunt zou moeten zijn: wat kunnen scholen aan fysiek onderwijs geven op een manier die veilig is? Dát hebben we nodig voor de komende maanden.”

Als kinderarts en epidemioloog is dit natuurlijk bij uitstek haar terrein. Gedurende haar opleiding tot kinderarts raakt Bruijning gefascineerd door infectieziekten en geïnteresseerd in onderzoek. Dat alles komt samen in Canada, waar ze in 2007 haar laatste stage van de kindergeneeskundige opleiding voltooit op de afdeling infectieziekten van het Montreal Children’s Hospital. Aansluitend volgt ze in Canada de opleiding epidemiologie én start ze een promotie-onderzoek. Terug in Nederland gaat ze aan de slag bij het Julius Centrum van het UMC Utrecht, waar ze de gelegenheid krijgt haar proefschrift af te maken. Waarna zich een ‘splitsingsmoment’ voordoet: verder in de wetenschap óf in de kliniek? “Heb ik echt over getwijfeld destijds. Mede dankzij een beurs voor vervolgonderzoek die op mijn pad kwam, viel de keus op wetenschap. Heb ik nooit spijt van gehad. Maar ik ben nog altijd blij dat ik ook klinische ervaring heb opgedaan; dat helpt enorm om de vertaalslag tussen wetenschap en praktijk te maken.”  

In een spagaat

Of haar achtergrond haar in deze pandemie in een spagaat brengt? Met aan de ene kant de bestrijding van een hardnekkig virus en aan de andere kant de effecten van maatregelen op het welzijn van kinderen. “Als wetenschapper baseer je je op data. Dat is in dezen best lastig. Aan die ene zijde heb je vrij harde, objectieve data: besmettingen, ziekenhuis- en ic-opnames, overlijdens. Terwijl die andere zijde niet zo makkelijk in getallen te vatten is. Leidt schoolsluiting tot meer kinderen met depressieve klachten en zo ja, hoeveel? Hoe erg zijn leerachterstanden? Lopen we die met twee jaar weer in of niet? Neemt het aantal eetstoornissen toe? En huiselijk geweld? Die signalen zijn er, maar harde data niet. Uit de enige concrete data die beschikbaar zijn, uit andere landen weliswaar, blijkt dat er meer angststoornissen voorkomen onder kinderen. Maar dan is weer de vraag: waar komt dat door? Een causaliteit met schoolsluiting is niet aangetoond. Sommige kinderen zijn misschien juist bang om weer naar school te gaan. Het maakt dit tot een ingewikkelde, bijna niet-wetenschappelijke discussie.” 

Waarin Bruijning dus de middenweg prefereert. “Ik ben op zich voorstander van scholen open, maar in een vorm die veilig is. Dus: kleinere groepen, afstandsregels, uitgebreid testen, uitgebreid bron- en contactonderzoek en wat mij betreft: bij één besmetting de hele klas testen en op de derde dag nog een keer. Dit betekent dat de komende tijd niet overal volwaardig fysiek onderwijs zal worden gegeven, maar íets van fysiek is beter dan niets.” 

Woorden van gelijke strekking spreekt ze de avond voor dit Skype-interview uit bij Op1 en een dag later bij de NOS. Bruijning verschijnt veelvuldig in de media. “Er zijn gelukkig veel medici die hun stem laten horen. Het is aan ons om mensen betrouwbare informatie te geven. Om zaken uit te leggen, in het juiste perspectief te zetten. Mensen zitten vol onzekerheden; als arts, medicus, paramedicus kun je een gidsfiguur zijn. Met advies, één-op-één, maar ook op sociale media en óók door je eigen handelen en gedrag. Hoe je je opstelt, doet er écht toe. Kijk naar de toegenomen vaccinatiebereidheid onder de bevolking. Dat komt, denk ik, doordat het besef doordringt dat vaccineren de enige weg terug is naar normaal. Maar wat zéker bijdraagt, is dat zo’n beetje de hele acute zorgketen zich heeft laten vaccineren én dat uitdraagt. Op allerlei platforms komen foto’s voorbij van zorgprofessionals die een prik krijgen. Twee jaar geleden was het ondenkbaar dat zij zich zo zouden profileren, maar ik ben er blij mee. Het geeft mensen vertrouwen.” 

Daar staat tegenover dat in deze fase van de pandemie ook steeds meer medici een ander, kritisch geluid laten horen als het gaat om het coronabeleid. “Er moet altijd ruimte zijn voor maatschappelijke discussie. Maar om deze crisis te bezweren, hebben we bepaald gedrag van mensen nodig. Het is wel goed dat artsen zich ervan bewust zijn dat zij daar invloed op hebben.” 

Kan Bruijning zelf altijd vrijuit spreken in de media? “Er is niemand die mij vertelt: dit mag je wel of niet zeggen. Al denk ik zelf natuurlijk wel goed na over wat en hoe ik iets wil brengen. Dat overleg ik van tevoren ook met mensen, bijvoorbeeld van de marketing-communicatieafdeling van het UMC Utrecht.” En als zich live een onverwachte wending voordoet? Zoals die keer dat Marcel Levi vanuit Londen in de uitzending van Jinek verschijnt en zijn twijfels uitspreekt over de besmettelijkheid van de Britse variant. “Dan denk ik: interessant, boeiend, ik begrijp er niks van, maar kom maar op met die data.”  

‘Er is niemand die mij vertelt: dit mag je wel of niet zeggen’

Data, COVID-19-data: ze bepalen nu al ruim een jaar Bruijnings werkleven, of zeg maar gerust: haar leven. “De balans is een beetje doorgeslagen naar werk”, zegt ze met een lach die verraadt dat dat ‘beetje’ zacht is uitgedrukt. Dan serieus: “Het mag wel een tandje minder. Dat denk ik elke keer, maar het komt er nog niet van.” Hoewel het intussen al een jaar geleden is, kan ze het telefoontje van collega-epidemioloog en hoogleraar medische microbiologie Marc Bonten, begin februari 2020, nog zo voor de geest halen. “Het was mij toen al wel duidelijk dat we dit virus niet uit Nederland zouden kunnen houden. Maar we hadden SARS in ons hoofd. Iedereen dacht nog: dit kunnen we indammen.” 

Tijdens dat bewuste telefoontje vertelt Bonten dat de Europese Commissie geld gaat vrijmaken voor coronaonderzoek in Europa. “Ze gingen een consortium starten. Of ik meedeed. ‘Dat komt slecht uit’, zei ik. ‘Komende dagen zit ik voor een overleg over de meningokokken-B-vaccinatie in Londen.’ We hingen op, maar mijn gevoel zei: dit gaat groot worden. Ik besprak het met mijn man en belde Marc terug: zal ik Londen afzeggen? ‘Doe maar.’ Vanaf dat moment is de trein gaan denderen.”

In de zomer minderde de trein vaart, maar richting het najaar nam de snelheid weer toe. Met als gevolg de strengste lockdown tot nu toe. “Vanaf juli begon het aantal besmettingen op te lopen; achteraf hadden we half augustus stevig moeten ingrijpen. Dan hadden we de niveaus waar we omheen schommelen, lager kunnen houden. Maar of we in dat scenario nu minder strenge maatregelen nodig hadden gehad? Misschien ietsje minder, maar niet veel.”

Bureaucratie overboord 

Wat niet helpt in de strijd tegen het virus en wat Bruijning stoort, is dat de bureaucratie weer de overhand krijgt. “In het voorjaar ontstond een cultuur van ‘schouders eronder, bureaucratie overboord’. Waar normaal drie maanden voor staat, kreeg je toen in een week voor elkaar. 

Alles en iedereen voelde de urgentie. Nu is dat gevoel weggezakt, terwijl het er weer zou moeten zijn, maar de barrières – regeltjes waar we toen omheen gingen – zijn weer opgeworpen.” 

‘De barrières – regeltjes waar we in de eerste golf omheen gingen – zijn weer opgeworpen. Daar word ik wel moedeloos van’

Ze loopt er geregeld tegenaan bij het project dat ze – met onder meer het ministerie van OCW – heeft opgetuigd om het onderwijs veilig te kunnen openen. Onderdeel hiervan is een evaluatieonderzoek van brede inzet van sneltesten op middelbare scholen. “Omdat het minderjarigen zijn en persoonsgegevens worden gedeeld met het UMCU en het bureau dat de testen uitvoert, moeten beide ouders van een kind een schriftelijke toestemmingsverklaring tekenen. Je weet hoe dat gaat met pubers: papieren komen vaak de tas niet eens uit. Alles gaat digitaal, maar een digitale handtekening of online vinkje, dat mag niet. En om te mogen testen, moeten ze zich identificeren. Maar veel scholieren hebben geen identiteitsbewijs bij zich. Volstaat dan een foto van het paspoort of ID op de telefoon? Nee, mag niet. Gevolg is dus dat leerlingen graag willen meedoen, maar niet mógen omdat ze geen toestemmingsverklaringen of geen identiteitsbewijs bij zich hebben. Daar word ik wel moedeloos van.” Een zucht.

Waarom niet hetzelfde principe als bij orgaandonatie, vraagt Bruijning zich af. “Wil je als ouders niet dat je kind wordt getest, dan kun je dit aangeven. Doe je dit niet, dan wordt aangenomen dat je akkoord bent. Als we vooruit willen, moeten we flexibeler op situaties kunnen inspelen om snel efficiënte, haalbare en praktische oplossingen te realiseren. Dat wordt nu soms belemmerd. Onze overlegcultuur en alle wet- en regelgeving rond privacy en veiligheid is een groot goed, in vredestijd, maar de huidige situatie vraagt flexibiliteit, ook op dat vlak.” In dit geval om veilig fysiek onderwijs mogelijk te maken, maar het is in Bruijnings ogen óók de enige weg terug naar normaal. “Voor iets wat we onszelf ook kunnen onthouden – een festival, voetbalwedstrijd in een stadion, vliegreis – zie ik niet in waarom we geen sneltesten en vaccinatiebewijzen zouden inzetten. Kunnen we ook niet doen, maar dan zijn festivals en volle stadions nog heel ver weg. Willen we dit als samenleving weer mogelijk maken, dan moeten we bereid zijn tijdelijk een stukje privacy in te leveren.”

Curriculum vitae

Patricia Bruijning

Patricia Bruijning-Verhagen (1974) geboren in Maastricht

  • 1995-2001 opleiding geneeskunde, Rijksuniversiteit Groningen en Erasmus Universiteit Rotterdam 
  • 2001-2002 agnio, kinderintensive care, Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam
  • 2002-2007 aios kindergeneeskunde, LUMC, laatste stage in Montreal Children’s Hospital, Canada
  • 2008-2010 MSc-opleiding epidemiologie, MsGill University, Montreal, Canada
  • 2009-2010 research fellow, Montreal Children’s Hospital Research Institute, Canada
  • 2010-2013 PhD, Epidemiology of Rotavirus Hospitalizations and Implications for Vaccination Strategies, Universiteit Utrecht
  • 2013-2017 assistant professor infectieziekten epidemiologie, Julius Centrum, UMC Utrecht 
  • 2017-heden associate professor infectieziekten epidemiologie, UMC Utrecht

Delen