Peyronie

Rob van Essen (1963) is schrijver en recenseert Angelsaksische literatuur voor NRC Handelsblad. Zijn laatste roman, De goede zoon, werd vorig jaar bekroond met de Libris Literatuur Prijs. Hij werkt momenteel aan de biografie van dichter Menno Wigman. 

Tekst: Rob van Essen | Beeld: Henri Verhoef

Ik ging naar de dokter om mijn pik te laten zien. Er was iets mis mee, dat moge duidelijk zijn. Ik wist ook wat er mis mee was, want dat had ik op Wikipedia gelezen. Je googelt je probleem, je ontdekt dat het inderdaad bestaat (opluchting), dat het een naam heeft (grotere opluchting), dat het vaak voorkomt en geen kwaad kan als het binnen de perken blijft; maar dat is niet genoeg. Je kunt niet de enige zijn die hier weet van heeft, er is meer bevestiging nodig dan Wikipedia en die paar andere sites waarnaar Google verwijst. En wie weet heeft de huisarts gespecialiseerdere literatuur tot zijn beschikking.

Ik kreeg een vervanger te spreken. Ik had hem nooit eerder gezien, maar dat maakte al niet meer uit, want hij liet de coassistent mijn klacht behandelen. De coassistent was erg jong en stil. Ik vertelde hem wat er aan de hand was. Bij mijn laatste erecties was het me opgevallen dat er een kromming in mijn penis was geslopen. Scheef stond hij altijd al een beetje, maar nu liep hij echt met een boogje. Of hij hem mocht zien. Dat mocht, maar omdat hij slap was, viel er weinig te ontdekken. De coassistent voelde, de coassistent vroeg, maar ik kon hem niet veel wijzer maken. Nee – dat kon ik natuurlijk wel, ik wist wat het was, ik wist hoe het heette, ik had hem zó kunnen vertellen wat er met me aan de hand was. Maar ik hield mijn mond. Hoe ging het met seks? Ik had geen partner. Masturbatie? Geen probleem. Ik mocht mijn kleding weer in orde maken en de coassistent zei: ‘Ik ehm, ga even met de arts praten.’ Hij verliet de spreekkamer.

Ik wist wat het was, hoe het heette, maar hield mijn mond

Na een paar lange minuten kwam de vervangende huisarts binnen, gevolgd door de coassistent. De huisarts wapperde met een paar vellen papier. ‘De coassistent heeft verteld wat de symptomen waren. We hebben even op internet gezocht, hier, het heet de ziekte van Peyronie, lees maar even.’ En hij overhandigde me een paar prints: de Wikipedia-pagina die ik al kende, een paar artikelen van medische websites die ik ook al had bezocht.

Ik pakte het papier aan en las de prints door, zorgvuldig, alsof ik het allemaal voor het eerst zag. ‘Het kan dus eigenlijk geen kwaad’, zei de huisarts, ‘veel mannen hebben er last van, zie je wel, seks is doorgaans geen probleem. Trek aan de bel als het verandert.’

Ik ging naar huis, toch gerustgesteld, de arts was niet in het bezit van geheime kennis die het internet nog niet had gehaald. Mijn leven ging verder. Wel let ik sindsdien beter op wanneer ik naar porno kijk. De ene thumbnail na de andere aanklikkend, kan ik me soms opeens naar het scherm van de laptop buigen om gefascineerd naar een geval van Peyronie te kijken, in volle bedrijvigheid. Ik krijg dan de neiging zachte kreten van aanmoediging te slaken, die natuurlijk vooral voor mezelf zijn bedoeld.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen