PhD-explosie

In geen ander wetenschapsgebied is het aantal academische promoties zo gegroeid als in de medische wetenschap. Maar wat leveren al die PhD-trajecten, proefschriften en publicaties op?

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Tamar Smit

In het academische jaar 1996/1997 waren er in totaal 2.477 promoties in Nederland, waarvan 647 in de gezondheidszorg. In 2016/2017 rondden 4.747 promovendi hun proefschrift af: een stijging van 92 procent ten opzichte van twintig jaar eerder. De medici spanden de kroon met 1.708 promoties, een stijging van maar liefst 263 procent. Jos de Jonge, coördinator van het Rathenau Instituut, doet onderzoek naar promoties en verklaart de PhD-explosie in de geneeskunde als volgt: “Er is meer geld. Zo’n tien jaar geleden besteedden we 22 procent van ons wetenschapsbudget aan de medische wetenschap, nu ruim een derde. Daar komt bij dat goede doelen, zoals de Hartstichting en KWF, grote budgetten hebben, die ze investeren in onderzoek. En er is veel belangstelling om te promoveren, omdat een doctorstitel vandaag de dag een pre of zelfs een must is om in aanmerking te komen voor een felbegeerde medisch specialistische opleidingsplek.”’

‘Een doctorstitel is vandaag de dag een must’

“In de Randstad kun je wel spreken van een ‘must’”, zegt Fanny Vuik (29), bestuurslid van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN). Zelf doet ze promotieonderzoek aan het Erasmus MC naar het voorkomen van maag- en darmziekten, met gebruik van een videocapsule. “Ik wil MDL-arts worden, maar dat is voor mij niet de hoofdreden om te promoveren. Ik wil me verdiepen en me ontwikkelen.” Toch zijn er genoeg basisartsen die enkel en alleen promoveren om in opleiding te komen, weet Vuik. “Een promotietraject is sowieso al pittig, maar als onderzoek doen niet bij je past of als je het niet echt wil, dan heb je een zware tijd.”

Medisch celbioloog en promotor Leendert Looijenga leidt een onderzoeksgroep op het gebied van kiemceltumoren in het Erasmus MC en in het Prinses Máxima Centrum. Momenteel heeft hij zes promovendi met verschillende achtergronden onder zijn hoede. “De artsen in de groep zijn net zo gemotiveerd als de promovendi met een biologische of technische achtergrond, maar als artsen tijdens het PhD-traject een opleidingsplek krijgen, dan moet je als begeleider soms alles uit de kast halen om ze ervan te overtuigen het af te maken. Want, dat is mijn interpretatie, dan heeft een aantal het belangrijkste doel behaald.”

Zowel de promotor als de promovendus vinden het overigens niet terecht dat een proefschrift tegenwoordig een vereiste lijkt te zijn om medisch specialist te kunnen worden. Looijenga: “PhD is niet de heilige graal om succesvol te kunnen zijn.” Vuik: “Het zegt niet alles over of je een goede dokter bent. Onderzoek doen, past niet bij iedereen. Je kunt ook excelleren op het vlak van onderwijs, innovatie of leiderschap. In mijn optiek zouden opleiders naar een breder spectrum moeten kijken en zou promotieonderzoek geen eis moeten zijn.”

‘Opleiders zouden naar een breder spectrum moeten kijken dan alleen promotieonderzoek’

Eis of niet; in geen sector is een doctoraat zo lonend als in de medische. In het rapport De zin van promoveren van het Rathenau Instituut, concludeerde Jos de Jonge, als een van de auteurs, vorig jaar dat gepromoveerden in het veld ‘gezondheid’ de beste arbeidsmarktpositie hebben van alle gepromoveerden. Slechts 1,6 procent is werkloos en het gemiddelde inkomen is met 110.000 euro per jaar het hoogste van alle gepromoveerden. Bijna 90 procent van de medisch gepromoveerden meent dat de promotie meerwaarde heeft gehad voor de loopbaan. De Jonge: “De doctorstitel zorgt naast een grote kans op een opleidingsplek voor een hoge status en meer carrièremogelijkheden, bijvoorbeeld als opleider.”

Betere kansen

Die meerwaarde zit hem voor geneeskundigen vooral in ‘betere kansen op de arbeidsmarkt’, terwijl gepromoveerden in alle andere disciplines ‘beter toegerust zijn op het werk’ de belangrijkste meerwaarde noemen. De Jonge: “Waar bij die andere disciplines de opgedane onderzoeksvaardigheden in overgrote mate worden ingezet, is dat bij medici minder. Als aios en vaak ook daarna is er geen tijd voor onderzoek naast het klinische werk. Dat is wel zonde, want het is een van de rechtvaardigingen om een promotietraject te volgen.”

‘De ervaringen die je opdoet tijdens een PhD-traject, neem je je hele carrière mee’

Looijenga veronderstelt dat de meeste artsen met een doctorstitel in hun loopbaan ‘wel op een of andere manier iets met onderzoek’ blijven doen. “De ervaringen die je opdoet tijdens een PhD-traject, neem je sowieso je hele carrière mee.” Promovendus Vuik: “Je leert wetenschappelijk onderzoek doen, maar ook hoe onderzoek werkt, hoe je artikelen interpreteert en hoe je daar conclusies aan verbindt. Bovendien ontwikkel je generieke vaardigheden als communiceren, presenteren, voor jezelf opkomen en omgaan met tegenslagen en met tegengestelde belangen.”

Bevindingen uitmelken

De explosieve groei van medische promoties betekent een nóg grotere groei aan wetenschappelijke artikelen. De Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) heeft in 2012 aangegeven dat medische promoties gebaseerd moeten zijn op drie tot vijf artikelen. “Ook daarmee wijkt de medische wetenschap af van de rest”, zegt De Jonge. “Dat Nederland wereldwijd in de elite van de wetenschap meedraait, is voor een groot deel te danken aan de disproportionele productie van artikelen in de medische hoek. Want de NFU zegt drie tot vijf, maar het is een ijverige groep wetenschappers; ze komen geregeld op zes of zeven artikelen uit. Het is niet meer de kunst om bevindingen zo compact en duidelijk mogelijk neer te zetten, maar om ze uit te melken en te destilleren tot zo veel mogelijk artikelen. We willen dat dokters gebruikmaken van de beste en meest recente kennis, maar op deze manier is het niet bij te houden, laat staan te vertalen naar de praktijk.”

Looijenga onderschrijft dat. “Veel publicaties worden amper gelezen. Of ze zijn niet te reproduceren, waardoor ze dus geen waarde hebben.” Ook Vuik lukt het niet om binnen haar vakgebied alles te lezen, maar de belangrijkste publicaties ziet ze wel. Op de vraag of het niet zonde is van tijd en geld dat veel artikelen nauwelijks gelezen worden, zegt zij: “Niet elke promovendus doet baanbrekend onderzoek, maar ook een fragment, een klein stukje, kan een ander inspireren om vervolgonderzoek te doen, waardoor we met z’n allen uiteindelijk een stap verder komen in preventie, diagnostiek of behandeling.”

‘Veel publicaties worden amper gelezen’

Vuik vindt het wel jammer dat er een waardeoordeel wordt gehangen aan het aantal publicaties. Datzelfde geldt voor de zogenoemde ‘journal impact factor’, waaraan ook groot belang wordt gehecht. De Jonge: “Publiceren in The Lancet of New England Journal of Medicine verrijkt de status van de onderzoeker, de mogelijkheden om gelden te werven en de arbeidsmarktkansen.” Zijn kanttekening daarbij: “In dat soort vooraanstaande tijdschriften, met een ‘journal impact factor’ van 50 of 100, verschijnen artikelen op het gebied van oncologie, cardiologie en neurologie. Onderzoek doen naar reuma, lage rugpijn of migraine, waar miljoenen mensen last van hebben, is veel minder interessant, want daarmee haal je misschien maar een ‘journal impact factor’ van 5.”

Dat zo’n cijfer in beoordelingsprocedures een belangrijke rol speelt, vindt Looijenga een slechte zaak. “Het zou niet om de kwantiteit, de impact factor en het aantal citaties moeten gaan, maar om de inhoudelijke relevantie. In het adviesrapport Onderzoek waar je beter van wordt van de Gezondheidsraad aan de minister van VWS pleiten we (Looijenga maakte deel uit van de commissie, red.) ervoor onderzoekers meer te beoordelen op de wijze waarop zij onderzoeksbevindingen verder brengen naar een relevante partij, zoals wetenschappers, beleidsmakers, professionals of maatschappelijk belanghebbenden.” Vuik: “Dat is natuurlijk lastiger meetbaar, maar ik hoop dat beoordelaars breder gaan kijken. Wat levert een onderzoek echt op? Maar ook: hoe is het opgezet? Wat heeft iemand ervan geleerd?”

Looijenga vindt dat een goede suggestie: “Als ik hoor dat een PhD geen cursus mag volgen omdat die ten koste gaat van onderzoekstijd, dan gaat er iets niet goed. We moeten niet uit het oog verliezen dat een PhD-traject óók een opleidingstraject is.”

Mentale klachten

Na de TU Delft heeft de Universiteit Utrecht recent een promovendi-psycholoog aangesteld. Promovendi Netwerk Nederland is er blij mee. “Wij vinden dat elke universiteit zo’n psycholoog zou moeten hebben”, zegt bestuurslid Vuik. “Mentale klachten komen verhoudingsgewijs veel voor onder promovendi. Promoveren gaat gepaard met druk en stress. De verwachtingen zijn hoog. Van de buitenwereld, van de begeleider en van jezelf. Je wilt niet falen. Bovendien is het lastig om werk en privé te scheiden, want onderzoekswerk is nooit af.”

Looijenga heeft zijn twijfels over de promovendi-psycholoog. “We moeten ook niet alles pathologiseren. Als PhD zoek je de grens op. Het is een proces met ups en downs. Daarbij is goede begeleiding cruciaal, want jonge mensen zijn kwetsbaar. Als promotor kun je geen resultaat eisen zonder te investeren.” Vuik: “Of je mentale klachten ontwikkelt, hangt denk ik inderdaad erg af van de kwaliteit van de begeleiding. Zelf kan ik altijd aankloppen bij mijn begeleiders, maar bij het PNN horen we ook verhalen van promovendi die niet goed worden begeleid. Soms kent de promotor een promovendus amper.” Of er een verband is tussen de hoeveelheid promoties en de kwaliteit van de begeleiding durft Vuik niet te zeggen. “Maar er zijn promotoren die tientallen mensen begeleiden, dan zul je ongetwijfeld minder individuele aandacht krijgen.”

 

Delen