Populisme als stoornis

Wat zijn de drijfveren van populisten? En vooral ook: wat drijft zo veel mensen in hun armen? Hoe kan het dat Donald Trump, met zijn lange geschiedenis van commercieel kaalplukken van laagopgeleide medeburgers, precies in die bevolkingsgroep zijn meeste aanhang vindt? Hoe kan het dat juist op het Engelse platteland, zwaar afhankelijk van Europese landbouwsubsidies, de pro-Brexiteers het beste scoorden? En wat beweegt kiezers, denk aan ons eigen Oekraïne-referendum, om mee te lopen achter ophitsers die vinden dat niet het leed van twee wereldoorlogen dé grote catastrofe is van de afgelopen eeuw, maar de samenwerking na 1945 tussen Europese staten die herhaling hiervan willen voorkomen?

Eén verklaring is simpelweg: kwaadaardigheid. Je kiest voor iets dat slecht is omdat je ook zelf niet deugt. Een tweede mogelijkheid is: cognitieve beperktheid. Je kiest voor iets dat slecht is omdat je gewoon niet beter weet, dus uit domheid of/en onwetendheid. Maar is nog een derde verklaringsgrond.

Afgelopen week was vooral de week van Donald Trump. En wat we konden zien, was een opgewonden aanhang die niet alleen kiest voor een dief van hun eigen portemonnee. Maar ook voor iemand die dingen belooft die niemand waar kan maken; die geen andere attitude kent dan haatdragendheid; die nog nooit in zijn leven naar iemand anders heeft geluisterd; die permanent verifieerbare leugens verkoopt; en die dus misschien straks, in al zijn onbeheerstheid van karakter, zijn vingers krijgt aan de nucleaire trekker.

Je kunt voor zo iemand kiezen uit slechtigheid of uit domheid. Maar ook omdat je zelf geestelijk niet in orde bent. Waarmee populisme dus mede een vraagstuk is van ‘public health’. En wie recentelijk speciaal Amerikaanse kwaliteitsmedia in de gaten hield, kwam met regelmaat stemmen tegen die juist deze kijk op de zaak bepleiten.

Neem dit omslagartikel van het juli/augustus-nummer van The Atlantic, ‘How American Politics Went Insane’. Auteur Jonathan Rauch, verbonden aan de Brookings Institution (een gerenommeerde denktank in Washington DC), legt hierin uit hoe de Verenigde Staten lijden onder een fataal gebrek aan vertrouwen in klassieke, consensus-bevorderende politieke instituties. Die instituties beschrijft hij met een medische metafoor: als een ‘immuunsysteem’ dat voorkomt dat het politieke proces wordt gekaapt door kwaadwillende indringers. Dat dit laatste nu toch gebeurt, komt door ‘pathogene virussen’ in de vorm van extreme anti-stemmingmakerij, met als gevolg een ‘psychiatric disorder’ die je herkent aan ‘neurological hatred of the political class’.

Diezelfde aversie tegen politici, opnieuw met een medische metafoor beschreven maar dan in de Britse context, vinden we bij journalist en schrijver Jonathan Freedland in The Guardian. ‘If you inject enough poison into the political bloodstream, somebody will get sick’, staat boven dit artikel. Met ook hier als rode draad de haatcampagnes van populistische politici, en de daardoor aangemoedigde straatmoord, kort voor het Brexit-referendum, op een Remain-gezind parlementslid.

Er zijn ook auteurs die focussen op de persoonlijkheid van populistische leiders zelf. Zoals in dit artikel, ‘The Mind of Donald Trump’, opnieuw uit The Atlantic en geschreven door hoogleraar psychologie Dan McAdams van Northwestern University in Chicago. Die legt Trump systematisch langs de lat van de ‘Grote Vijf’ van dimensies waarop mensen van elkaar kunnen verschillen. Met als uitkomst onder meer een uitzonderlijk lage score op ‘agreeableness’, nader omschreven als ‘warmth, care for others, altruism, compassion, modesty’. De slotconclusie is dat Donald Trump een extreem narcistisch mens is, gedreven door een permanente ‘woede’ zonder duidelijke oorzaak of doel. Met het risico, als hij in november wint, van een ‘ontvlambaar’ presidentschap.

Nog steeds uit diezelfde Atlantic komt ook dit artikel, ‘Donald Trump: Sociopath?’, dat Trumps persoonlijkheid analyseert volgens de classificatie van The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders van de American Psychiatric Association. Dit leidt tot de diagnose ‘Antisocial Personality Disorder’, met als hoofdkenmerken ‘deceit (bedrog), manipulation, disregard for the rights of others, and failure to take responsibility for one’s actions’.

Ook Trumps achterban laat zich beschrijven in termen van psychische stoornis. Het net al genoemde artikel van professor Dan McAdams grijpt hiervoor terug op het intussen klassieke concept van ‘autoritaire persoonlijkheid’. Een ander voorbeeld is dit artikel uit The New Yorker, ‘Who Are All These Trump Supporters?’, waarin schrijver en essayist George Saunders verslag doet van een aantal optredens van Trump zelf voor een publiek van harde-kern aanhangers. Op zoek naar een verbindende factor tussen alle agressie, haat, racisme en irrationaliteit, bedient ook Saunders zich van geneeskundig vocabulaire: “What unites these stories is what I came to think of as usurpation anxiety syndrome – the feeling that one is, or is about to be, scooped, overrun, or taken advantage of by some Other with questionable intentions.”

Een pathologische reactie dus op een als bedreigend ervaren realiteit – in lijn met dé standaardverklaring voor het wijdverbreide ressentiment en racisme onder Donald Trumps aanhang van vooral laagopgeleide blanken. Die luidt dat die mensen weerloze achterblijvers en slachtoffers zijn, in een tijdperk van nieuwe economische dynamiek waar alleen anderen van profiteren. Vandaar, als reactie, al die rare en nare ideeën.

Maar dat is onzin, schrijft journalist Peter Birkenhead in dit artikel voor The Daily Beast. Wie naar de echte cijfers kijkt, ziet dat het over de héle linie van de Amerikaanse economie op dit moment juist helemaal niet slecht gaat. (Hetzelfde wordt benadrukt in dit commentaar in het Britse weekblad The Economist, ‘The dividing of America’.) En ook wie een aantal decennia terugkijkt, naar de tijd van onstuimige groei van economie en welvaart zoals in de jaren vijftig van de afgelopen eeuw, ziet dat ook toen al de ‘white working class’ een broeinest was racisme en homofobie. De oorzaak van al dat sentiment zit dus dieper: “Paranoia is not ‘caused’ by anything. It’s an unreasonable, irrational fear.” En heeft minstens zo veel te maken met ‘culturele, sociale en zelfs neurologische factoren’, als met stagnerende lonen.

Nog veel werk aan de winkel dus, voor psychiaters en psychologen, voor antwoorden op de beginvraag van deze blog: naar de drijfveren achter de stoornis die populisme heet. Niet met het oog op therapeutische interventie – want hoe zou dat in de praktijk moeten? Maar wel voor een beter begrip van waar we hier mee te maken hebben; en dat is iets dat hoe dan ook nooit kwaad kan.

Delen