Roaring sixties

De jaren zestig waren wereldwijd revolutionair, op alle gebieden. Alleen al in de gezondheidszorg waren de opmars van de pil, abortus en drugs baanbrekend, net als de eerste hartoperatie. En door globalisering ontstond de kans op pandemieën. 

Tekst: Adri van Beelen I Beeld: Spaarnestad Photo 

In de jaren zestig vormden jongeren ‘de opgewekte flowerpower-generatie, die dacht mensheid en geschiedenis opnieuw te kunnen laten beginnen’, schreef historicus Hans Righart in zijn boek De eindeloze jaren zestig. Weinig naoorlogse perioden spreken zo tot de verbeelding als de sixties. Wereldwijd waren het jaren van revolutie en verandering, van hoop en emancipatie, van modernisering en de doorontwikkeling van de welvaart. Niet alleen in de popmuziek, de literatuur, kunst en wetenschap, maar ook in de gezondheidszorg veranderde het nodige en kreeg de vooruitgang een extra duwtje in de rug. 

Een in het oog springende verandering was die van de seksuele moraal. Deze werd losser, mede onder invloed van de anticonceptiepil, waarvan de introductie een ongekende aardbeving in Nederland veroorzaakte. Seks was niet alleen meer voor de voortplanting, maar tevens voor ontspanning en ontplooiing van de moderne mens. De eerste pil (Enovid) kwam in 1960 op de Amerikaanse markt. Organon in Oss bracht in 1962 de eerste Nederlandse pil (Lyndiol) op de markt. Artsen waren genoodzaakt zich ook in deze ontwikkeling te mengen. Zij waren immers degenen die de pil moesten voorschrijven, rekening houdend met ongewenste bijwerkingen. Zo verscheen in 1962 In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) een artikel met waarschuwingen voor trombose, embolie en hartafwijkingen als gevolg van Lyndiol-gebruik. 

Abortus

Een onderwerp dat nauw samenhing met seksualiteit, was abortus (arte) provocatus, dat sinds 1911 strafbaar was als gevolg van de Zedelijkheidswet. Toen abortus midden jaren zestig langzaam uit de illegaliteit kroop, werd daarmee ook het debat op stoom gebracht. In een tv-uitzending van Achter Het Nieuws op 9 mei 1967 gaf de Amsterdamse hoogleraar gynaecologie Kloosterman schoorvoetend toe dat er omstandigheden denkbaar waren waarin een vrouw recht had op abortus. Het leidde uiteindelijk tot de oprichting van de zogeheten abortuscommissie, waarin gynaecologen, maatschappelijk werkers en een psychiater zaten. Die commissie moest beoordelen of omstandigheden inderdaad zo bijzonder waren dat tot abortus kon worden overgegaan.

‘De introductie van de pil veroorzaakte een ongekende aardbeving’

De wens tot het legaliseren van abortus werd langzaam een belangrijk maatschappelijk issue. Toch duurde het nog tot 1984 voordat abortus echt gelegaliseerd werd. Eerdere pogingen daartoe strandden op de onwilligheid van onder meer toenmalig minister van justitie Dries van Agt, die gedurende zijn ministerschap een harde dobber aan de kwestie had. 

In de jaren zestig werd de gezondheid van de Nederlander in rap tempo beter. Ook die van ouderen. Zij werden al sinds de jaren vijftig steeds ouder en deze beginnende vergrijzing maakte dat de overheid overging op het bouwen van bejaardenhuizen. Doordat ouderen dankzij de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965 meer geld hadden te besteden, konden zij zich een plek in zo’n huis financieel permitteren. Daardoor ontstond er een run op bejaardenhuizen voor gezonde mensen, met lange wachtlijsten tot gevolg.

Seksdeur

Ondanks alle vernieuwingen van de jaren zestig, kon de zorg op veel plekken in Nederland nog traditioneel of ouderwets worden genoemd. De hoofdzuster had het veelal voor het zeggen en de gebruikelijke hiërarchie tussen hoofdzusters en artsen – maar ook tussen artsen onderling – hield lange tijd stand. De verzuiling van Nederland was in de zorg zichtbaar en voelbaar. Rooms-katholieke instituten bestonden naast protestantse en openbare. Vanaf de jaren zestig veranderde dit in rap tempo. 

Wat eveneens anders werd, was een toename van het aantal mannen in de verpleging, terwijl er op het gebied van de artsenij juist meer vrouwen hun intrede deden. Verpleegkundigen in opleiding woonden veelal intern in het zusterhuis. Toen daar meer mannen bijkwamen, achtten instituten het nodig maatregelen te treffen. Mannelijke verpleegkundestudenten moesten gescheiden blijven van de vrouwelijke, die net als zij intern woonden. In een verpleeghuis in de Randstad werd de term ‘seksdeur’ gebezigd voor de deur in het zusterhuis die de meidengang van de jongensgang scheidde. Dit lukte lang niet altijd natuurlijk. Rond 1980 was het fenomeen scheiding der seksen achterhaald. 

Net als alles evolueerde ook het uniform. Zo begon na 1950 de geheel witte kleding aan haar opmars. En in 1964 was een combinatie van witte broek en jas of hes ook voor mannelijke verpleegkundigen standaard geworden. Ten slotte werd vanaf het einde van de jaren zestig het ‘zusterkapje’ in hoog tempo afgeschaft. ‘Verpleegster’ werd ‘verpleegkundige’ en deel van de leerling-verpleegkundigen kregen hun opleiding niet langer in het ziekenhuis, maar op een school (hbo-v). In 1964 vond de eerste Dag van de Verpleging plaats en een jaar later trad de Wet op de Ziekenverzorgers en Ziekenverzorgsters in werking, waardoor de functie van ziekenverzorgenden (de huidige VIG’ers) officieel haar intrede deed. 

Harttransplantatie

De medische wetenschap ontwikkelde zich in de sixties in een razend tempo. Tal van nieuwe behandelingen en diagnostische methoden zagen het levenslicht. Een succes van wereldformaat was in 1967 de allereerste harttransplantatie door de Zuid-Afrikaanse hartchirurg Christiaan Barnard in het Groote Schuur Ziekenhuis in Kaapstad. Het zou daarna nog zeventien jaar duren voordat deze zeer tot de verbeelding sprekende ingreep in Nederland plaatsvond. Intussen was in 1963 in de VS de eerste longtransplantatie uitgevoerd, gevolgd door  de eerste pancreastransplantatie in 1968.

De toenemende globalisering in de jaren zestig vergrootte de kans op pandemieën, zoals de Hongkonggriep in 1968, een subtype van het H3N2 influenza A-virus. Wereldwijd stierven een miljoen mensen aan deze ziekte. In de jaren daarna nam die kans op pandemieën alleen maar toe, met als dieptepunt de coronapandemie waar we momenteel mee kampen.

In 1960 werden overheid en beroepsgroep van artsen het uiteindelijk eens over de inrichting van de opleidings- en registratiefunctie binnen de KNMG voor specialismen. Het zou nog tot 1973 duren voordat de huisartsgeneeskunde ook een officieel specialisme werd. Doordat in 1963 de Wet op de paramedische beroepen werd ingevoerd, kregen ook paramedici als fysiotherapeuten meer erkenning. Toch is er pas in 1965 officieel sprake van fysiotherapie door het zogeheten ‘Fysiotherapeuten Besluit’. Een opleiding werd verplicht en aanverwante visies als heilgymnastiek, massage en fysische therapie werden vanaf dat moment tot het domein van de fysiotherapie gerekend.

Diergeneeskunde

Wat voor mensen gold, gold eveneens voor dieren. In de jaren zestig maakte de Diergeneeskunde een grote ontwikkeling door. De Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht maakte na stagnatie in de crisisjaren van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog omstreeks 1960 plotseling een snelle groeifase door. Veel mensen besteedden meer tijd en geld aan hobby’s, waaronder het houden van allerlei dieren voor gezelschap, recreatie en sport. Daarnaast werd de veehouderij nog verder uitgebreid door schaal

vergroting en intensivering. De vraag naar dierenartsen steeg hierdoor enorm. Niet alleen in de praktijk, maar ook bij de faculteit groeide het aanbod van patiënten sterk. Daardoor werden vanaf 1967 verhuizingen vanuit de binnenstad naar uitgebreide en moderne faciliteiten in het universiteitscomplex De Uithof noodzakelijk.

Fluoridediscussie

Ook in de tandheelkunde verandert het nodige. Zo komt er in de jaren zestig meer aandacht voor mondhygiëne en orthodontie. In 1967 wordt de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten (NVM) opgericht, en vanaf die jaren krijgen steeds meer kinderen een gebitsbeugel. Periodieke controle wordt intensiever en cariës worden beter aangepakt en bestreden. De discussie over fluoridering van het drinkwater eindigt voorlopig in 1976, als besloten wordt de fluoridering te stoppen. 

En zo drukken de sixties hun stempel op de geschiedenis. In het NTvG is regelmatig aandacht voor de drugsproblematiek die omstreeks die jaren begint. Auteurs melden vanaf 1969 een stijging van het druggebruik door middelbare scholieren en studenten van het hoger beroepsonderwijs. Verslavingsproblematiek is de keerzijde van deze ontwikkeling.

Velen zagen de sixties als de voltrekking van een droom die eindeloos leek te duren. Die droom eindigt rond 1970, gemarkeerd door de vroegtijdige dood van rocksterren als Jimi Hendrix, Janis Joplin (beiden gestorven in 1970) en Jim Morrison (1971). Historicus Hans Righart spreekt van het einde van het optimistische levensgevoel dat de internationale hippie- en flowerpowercultuur tot dan toe gekenmerkt heeft. Dat neemt niet weg dat de jaren zestig inderdaad als een zeer complex vernieuwingsproces gezien kunnen worden. In die zin was het een naoorlogse periode waarvan begin en einde zich niet precies in bepaalde jaartallen laten vangen, ondanks dat versimpelende decenniumbegrip sixties. De jaren zestig kwamen voort uit de jaren vijftig en liepen moeiteloos door in de jaren zeventig, tachtig en verder. De sixties, om met Shakespeare te spreken: what’s in a name? 

In Museum Catharijneconvent in Utrecht is dit voorjaar de tentoonstelling Van God los? De onstuimige jaren zestig te zien. Het is de eerste tentoonstelling ooit over de grote religieuze veranderingen van deze jaren. Van 5 februari tot 5 juni 2022. Meer informatie: catharijneconvent.nl/tentoonstellingen/jaren-zestig.

Leden van VvAA kunnen zich inschrijven voor een gratis lezing en rondleiding.

Delen